Home

Gerechtshof Arnhem, 30-10-2012, BY3259, 12-00157

Gerechtshof Arnhem, 30-10-2012, BY3259, 12-00157

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
30 oktober 2012
Datum publicatie
15 november 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BY3259
Zaaknummer
12-00157

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Aanspraak op diverse aftrekposten niet gehonoreerd wegens ontbreken van bewijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 12/00157

uitspraakdatum: 30 oktober 2012

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 februari 2012, nummer AWB 11/2650, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.784. Aan heffingsrente is daarbij bij beschikking een bedrag berekend van € 1.918.

1.2 Op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en, naar het Hof begrijpt, de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 februari 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012 te Arnhem. Daarbij is belanghebbende tezamen met zijn dochter verschenen. Tevens is de Inspecteur verschenen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is in het onderhavige jaar (2007) als freelancer werkzaam geweest voor het ministerie van Justitie als islamitisch geestelijk verzorger in jeugdinrichtingen en penitentiaire inrichtingen. Verder was belanghebbende lid van een landelijke commissie voor islamitisch geestelijke verzorging en woordvoerder van de imams in Nederland.

Vanaf 2008 is belanghebbende in dienst bij het ministerie van Justitie.

2.2 Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2007 ingediend waarin een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.039 is vermeld.

2.3 In deze aangifte is als resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) een bruto bedrag van € 68.173 vermeld, waarop € 37.710 aan kosten in mindering is gebracht. Laatstgenoemd bedrag is als volgt gespecificeerd:

Autokosten 25.615

Telefoon- en internetkosten minus privé 3.303

Opleiding Universiteit Amsterdam 3.004

Boeken, cd’s en dvd 1.838

Afschrijving pc en software 1.339

Terugbetaling declaratie 950

Beroepskleding 887

Kantoorartikelen 428

Reiskosten openbaar vervoer 177

FNV Lidmaatschap 169

37.710

Verder is in vermelde aangifte een bedrag van € 5.035 aan aftrekbare uitgaven wegens ziekte vermeld, welk bedrag als volgt is berekend:

€ €

Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekering 3.840

Nominale premie zorgverzekering 2.118

Verhoging specifieke kosten 912

Chronisch ziekenforfait 808

Tandarts 437

Medicijnen 370

Overige hulpmiddelen 253

Begrafenisverzekering 220

Huisapotheek 184

9.142

Af: ontvangen zorgtoeslag -1.224

Af: drempel -2.883

5.035

2.4 De Inspecteur heeft aan kosten die verband houden met het ROW (verder: kosten ROW) een bedrag van € 10.000 geaccepteerd en de opgevoerde uitgaven wegens ziekte niet in aftrek toegelaten.

2.5 Belanghebbende heeft voor de Rechtbank de stelling ingenomen dat de kosten ROW moeten worden berekend op € 23.407, gespecificeerd als volgt:

Autokosten (73.587 km x € 0,19) 13.981

Telefoon- en internetkosten minus privé 3.411

Boeken, cd’s en dvd 1.837

Afschrijving pc en software 1.539

Conferentie 1.003

Beroepskleding 887

Reiskosten openbaar vervoer 301

Contributie Vereniging Imams Nederland 280

FNV Lidmaatschap 168

23.407

Verder zijn door belanghebbende voor de Rechtbank de uitgaven wegens ziekte als volgt berekend:

Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekering 3.421

Nominale premie zorgverzekering 2.118

Hulpmiddelen 572

Verzorging of verpleging 437

Medicijnen 370

Brilkosten 319

Begrafenisverzekering 220

Huisapotheek 184

In totaal 7.641

Belanghebbende heeft verder voor de Rechtbank aan studiekosten en andere scholingsuitgaven een bedrag van (€ 2.661 - € 500 (drempel) =) € 2.161 opgevoerd voor een studie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

2.6 De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor een aftrek kosten ROW van meer dan € 10.000 en dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van uitgaven wegens ziekte en scholingsuitgaven.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de volgende vragen:

- kan belanghebbende meer dan € 10.000 aan kosten ROW in aftrek brengen;

- heeft belanghebbende recht op aftrek van uitgaven wegens ziekte;

- heeft belanghebbende recht op aftrek van scholingsuitgaven;

- dient de bewijslast te worden verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan;

- dienen de inkomsten in plaats van ROW als loon uit dienstbetrekking te worden aangemerkt?

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.505.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Kosten ROW

4.1 Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op aftrekposten, feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die leiden tot de conclusie dat er sprake is van meer dan € 10.000 aan kosten ROW. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.

4.2 Ingevolge artikel 3.95 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) zijn bij de bepaling van ROW de artikelen 3.10, 3.13 tot en met 3.21, 3.25 tot en met 3.30a, eerste tot en met elfde lid, 3.55 tot en met 3.58, 3.59, eerste en tweede lid, en 3.60 tot en met 3.62 van overeenkomstige toepassing, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt.

4.3 De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de autokosten, de telefoon- en internetkosten, de kosten van boeken, cd’s en dvd’s, de kosten van de conferentie, de reiskosten van openbaar vervoer en de vakbondscontributie voor de uitoefening van zijn werkzaamheden bij het ministerie van Justitie heeft gemaakt. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat afschrijvingskosten die verband houden met computer en beeldapparatuur op grond van artikel 3.16 van de Wet IB 2001 niet voor aftrek in aanmerking komen. Ten slotte was voor de Rechtbank niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op aftrek van kosten van beroepskleding. Op grond van het voorgaande heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een aftrek kosten ROW van meer dan € 10.000.

4.4 Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nadere stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat aan kosten ROW een hoger bedrag dan € 10.000 aftrekbaar is.

4.5 Het Hof sluit zich aan bij de in 4.3 vermelde oordelen van de Rechtbank en de daartoe gebezigde gronden en maakt die tot de zijne. Daarbij merkt het Hof nog het volgende op. Het Hof heeft zijn oordelen gebaseerd op de stukken die partijen in de procedure voor de Rechtbank en het Hof in het geding hebben gebracht. Mocht belanghebbende nog over andere stukken beschikken, doch deze niet aan de Rechtbank of het Hof hebben overgelegd, dan heeft het Hof daarop geen acht kunnen slaan en is de inhoud daarvan dus niet in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld dat hij ter zitting van de Rechtbank stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij recht heeft op een aantal aftrekposten. Het Hof gaat aan dit betoog voorbij omdat uit het proces-verbaal van de Rechtbank niet blijkt dat hij dergelijke stukken heeft overgelegd.

4.6 Ten slotte merkt het Hof nog op dat hij aannemelijk acht dat belanghebbende kosten ROW, waaronder autokosten, heeft gemaakt, doch dat hij niet aannemelijk acht dat deze kosten in het onderhavige jaar uitgaan boven een bedrag van € 10.000.

Uitgaven wegens ziekte

4.7 Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van onder meer de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en persoonsgebonden aftrekposten zijn - onder andere - buitengewone uitgaven (artikel 6.1, lid 1, letter a, en lid 2, aanhef en letter d, van de Wet IB 2001).

4.8 Ingevolge artikel 6.16, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001, worden als buitengewone uitgaven onder meer aangemerkt de uitgaven wegens ziekte.

4.9 Op grond van artikel 6.17, lid 1, letter a, van de Wet IB 2001, worden als uitgaven wegens ziekte aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor geneeskundige hulp.

4.10 Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op aftrekposten, feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die leiden tot de conclusie dat er sprake is van in dit geval aftrekbare uitgaven wegens ziekte. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.

4.11 Tussen partijen is voor het Hof niet in geschil dat de volgende uitgaven wegens ziekte voor aftrek in aanmerking kunnen komen:

Bril 368

Huisapotheek 184

Chronisch ziekenforfait 808

Standaardpremie ziektekostenverzekering 1.175

Inkomensafhankelijke bijdrage 1.647

In totaal 4.182

4.12 Belanghebbende heeft verder nog een beroep gedaan op aftrek van uitgaven voor hulpmiddelen (€ 572), verzorging of verpleging (€ 437) en medicijnen (€ 370). De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende met hetgeen hij aan bewijsstukken heeft overgelegd niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op aftrek van deze kosten.

4.13 Het Hof sluit zich aan bij het in 4.12 vermelde oordeel van de Rechtbank en de daartoe gebezigde gronden en maakt die tot de zijne. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nadere stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de onderhavige kosten aftrekbaar zijn. Hetgeen hiervoor in 4.5 is overwogen, heeft evenzeer te gelden voor de onderhavige kosten.

4.14 Het Hof berekent de drempel voor aftrek van uitgaven wegens ziekte op € 6.070 en wel als volgt:

Bruto ROW 68.173

Af: kosten ROW 10.000

Af: premie AOV 5.390

In totaal € 52.783 x 11,5% = € 6.070

4.15 Nu de voor aftrek in aanmerking komende uitgaven € 4.182 bedragen en de drempel € 6.070 is, komt belanghebbende niet voor aftrek van uitgaven wegens ziekte in aanmerking.

Scholingsuitgaven

4.16 Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van onder meer de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en persoonsgebonden aftrekposten zijn - onder andere - scholingsuitgaven (artikel 6.1, lid 1, letter a, en lid 2, aanhef en letter f, van de Wet IB 2001).

4.17 Ingevolge artikel 6.27, lid 1, van de Wet IB 2001, zijn scholingsuitgaven uitgaven voor het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.

4.18 Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die leiden tot de conclusie dat er sprake is van in dit geval aftrekbare scholingsuitgaven. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.

4.19 Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof betoogd dat de kosten zien op het collegegeld voor een master opleiding Theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam alsmede de daarvoor benodigde boeken en dat het volgen van deze master opleiding verplicht was gesteld door het ministerie van Justitie voor het uitoefenen van zijn activiteiten als islamistisch geestelijk verzorger.

4.20 De enkele overlegging door belanghebbende van een bankafschrift met daarop een betaling van € 1.538 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam leidt niet tot de conclusie dat sprake is van aftrekbare scholingsuitgaven. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt voor het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.

Verzwaring bewijslast

4.21 De stelling van de Inspecteur dat de bewijslast moet worden verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangifte behoeft geen behandeling meer.

Loon uit dienstbetrekking

4.22 Het betoog van de Inspecteur dat sprake is van loon uit dienstbetrekking behoeft evenmin nog behandeling.

Heffingsrente

4.23 Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. In aanmerking genomen dat de tegen de aanslag gerichte klachten van belanghebbende falen en hij tegen de in rekening gebrachte heffingsrente geen zelfstandige grieven heeft aangevoerd, faalt het hoger beroep van belanghebbende ook in zoverre.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. M.J. Peters, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2012.

De griffier, De voorzitter,

(J.H. Riethorst) (B.F.A. van Huijgevoort)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.