Home

Gerechtshof Arnhem, 20-11-2012, BY4680, 12-00249

Gerechtshof Arnhem, 20-11-2012, BY4680, 12-00249

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 november 2012
Datum publicatie
30 november 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BY4680
Zaaknummer
12-00249

Inhoudsindicatie

Watersysteemheffing.

Koppeling heffingsmaatstaf aan WOZ-waarde kan door de beugel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 12/00249

uitspraakdatum: 20 november 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 april 2012, nummer AWB 09/4947, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland te Tiel (hierna: de Ambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Ambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de watersysteemheffing van het Waterschap Rivierenland opgelegd van € 89,90, berekend naar een heffingsmaatstaf van € 293.000.

1.2 De Ambtenaar heeft op 16 november 2009 de aanslag verminderd tot € 85,92, berekend naar een heffingsmaatstaf van € 280.000.

1.3 Belanghebbende is tegen die vermindering in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 april 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Ambtenaar.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende woonde op 1 januari 2009 op het adres a-straat 1 te Q (hierna: de woonruimte) en had toen aldus woonruimte in het gebied van het waterschap Rivierenland te Tiel (hierna: het Waterschap). Belanghebbende was op 1 januari 2009 eigenaar van de woonruimte.

2.2 Met dagtekening 17 juli 2009 heeft de Ambtenaar de onderhavige aanslag opgelegd naar een, door hem aangenomen, WOZ-waarde van € 293.000.

2.3 Na van de gemeente nadere informatie omtrent de vastgestelde waarde van de woonruimte te hebben ontvangen, heeft de Ambtenaar op 16 november 2009 bij ambtshalve genomen beschikking de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een WOZ-waarde van € 280.000.

2.4 Belanghebbende heeft bij zijn beroepschrift in eerste aanleg een tweetal zogenoemde faxrapporten overgelegd. Naar hij stelt blijkt daaruit dat hij op 27 juli 2009 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de in 1.1 en 2.3 bedoelde aanslag en dat hij op 17 september 2009 het bezwaarschrift heeft aangevuld.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Voor de Rechtbank was in geschil of het door belanghebbende ingediende beroep tegen de ambtshalve genomen beschikking tot vermindering van de aanslag ontvankelijk was en of de aanslag, zoals deze luidde na de vermindering, terecht was opgelegd. In hoger beroep heeft belanghebbende uiteindelijk nog slechts het standpunt ingenomen dat de aanslag ten onrechte is opgelegd omdat zij in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

3.2 Belanghebbende stelt dat er geen rechtvaardiging bestaat voor het opleggen van aanslagen in de watersysteemheffing naar een heffingsmaatstaf die is gebaseerd op de WOZ-waarde van de gebouwde eigendommen. Het belang van alle ingezetenen bij de werkzaamheden van het Waterschap is gelijk. Daarom, zo luidt het standpunt van belanghebbende, zou aan iedere ingezetene een aanslag in de watersysteemheffing moeten worden opgelegd tot een gelijk bedrag.

3.3 De Ambtenaar verdedigt dat het gebruiken van de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf is vastgelegd in de Waterschapswet (hierna: de Wet) en dat de onderhavige heffing is opgelegd in overeenstemming met de geldende verordening die op de Wet is gebaseerd. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is naar zijn mening geen sprake.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert in hoger beroep nader, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Ambtenaar, en tot vernietiging van de aanslag.

3.6 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Tijdens de mondelinge behandeling van het door belanghebbende ingediende beroepschrift door de Rechtbank, heeft de Ambtenaar verklaard niet langer te betwisten dat door belanghebbende tijdig een bezwaarschrift is ingediend tegen de onderhavige aanslag. Met instemming van partijen heeft de Rechtbank toen het standpunt van belanghebbende gevolgd, zoals ook weergegeven in zijn aanvulling op het beroepschrift, dat de door de Ambtenaar ambtshalve genomen beslissing in afwijking van de bewoordingen daarvan moet worden aangemerkt als een uitspraak op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende tijdig tegen die uitspraak in beroep is gekomen. Het Hof heeft ter zitting meegedeeld dat oordeel van de Rechtbank juist te achten. Belanghebbende heeft daarop aangegeven zijn primaire grond van het hoger beroep te laten varen en dat hij derhalve niet meer het standpunt inneemt dat de Ambtenaar nog steeds geen uitspraak heeft gedaan op het door hem ingediende bezwaarschrift en dat de zaak moet worden teruggewezen naar de Ambtenaar voor het - alsnog - doen van uitspraak. Belanghebbende heeft het Hof verzocht zich inhoudelijk uit te spreken over de door hem aangevoerde grond dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.

4.2 Op grond van artikel 117 van de Wet wordt, ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem, onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van, onder anderen, hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken. Voor de hier bedoelde heffing geldt, krachtens artikel 121, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet als grondslag - kort gezegd - de WOZ-waarde.

4.3 Het algemeen bestuur van het Waterschap heeft in zijn Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2009 (hierna: de Verordening) in nagenoeg gelijkluidende bewoordingen een heffing opgenomen van degenen die krachtens eigendom het genot hebben van een gebouwde onroerende zaak in het gebied van het Waterschap met als heffingsmaatstaf de zogenoemde WOZ-waarde. Gelet op de bewoordingen in de Wet had het algemeen bestuur van het Waterschap niet de mogelijkheid om, wat de vaststelling van de heffingsmaatstaf betreft, af te wijken van de Waterschapswet die een wet in formele zin is.

4.4 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de gehanteerde heffingsmaatstaf een schending oplevert van het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR. Hij wordt immers - naar hij stelt - door de werken van het Waterschap in gelijke mate beschermd als zijn buurman die echter een lagere aanslag in de Watersysteemheffing krijgt omdat de WOZ-waarde van zijn pand lager is.

4.5 Bij de beoordeling van de vraag of de wetgever het gelijkheidbeginsel heeft geschonden door de heffingsmaatstaf voor de watersysteemheffing vast te stellen op de WOZ-waarde van de gebouwde onroerende zaken geldt, zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, dat niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen is verboden doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Hierbij komt de wetgever op het fiscale gebied een ruime beoordelingsvrijheid toe. Daaruit volgt dat het oordeel van de wetgever door de rechter moet worden geëerbiedigd tenzij dat oordeel van iedere redelijke grond is ontbloot.

4.6 Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van de onderhavige bepaling, zoals ook gedeeltelijk opgenomen in het verweerschrift van de Ambtenaar overgelegd in hoger beroep en nader door hem ter zitting van het Hof toegelicht, kan niet worden gezegd dat de door de wetgever gemaakte keus voor wat betreft de heffingsgrondslag van iedere redelijke grond is ontbloot. Of de te hanteren heffingsmaatstaf vervolgens leidt tot een redelijke en rechtvaardige heffing staat niet aan de rechter ter beoordeling (artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk).

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 20 november 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 november 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.