Home

Gerechtshof Arnhem, 04-12-2012, BY6191, 12/00218 en 12/00219

Gerechtshof Arnhem, 04-12-2012, BY6191, 12/00218 en 12/00219

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
4 december 2012
Datum publicatie
14 december 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BY6191
Zaaknummer
12/00218 en 12/00219

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Omkering en verzwaring bewijslast omdat vereiste aangifte niet is gedaan. Schatting van inspecteur is redelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 12/00218 en 12/00219

uitspraakdatum: 4 december 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2012, nummers AWB 11/3817 en AWB 11/3818, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 15.000. Bij beschikking is een verzuimboete als bedoeld in artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd ten bedrage van € 2.460. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 129 in rekening gebracht.

1.2 Op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag en de beschikkingen inzake de verzuimboete en de heffingsrente, heeft de Inspecteur in zijn uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 maart 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, directeur van B B.V. enig bestuurster van belanghebbende, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede

de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is opgericht in 2000. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het ontwikkelen, implementeren en faciliteren van, en het participeren in, e-commerce activiteiten.

2.2 Volgens de aangiften omzetbelasting bedroeg de omzet van belanghebbende over de hierna te noemen jaren:

jaar omzet

2006 € 46.776

2007 € 73.755

2008 € 136.455

2009 € 247.849

2.3 Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. Belanghebbende heeft – ook na daartoe door de Inspecteur te zijn aangemaand – geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend.

2.4 Belanghebbende heeft voor de jaren 2005 tot en met 2007 eveneens geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend. Voor de jaren 2006 en 2007 heeft de Inspecteur eveneens aanslagen ambtshalve opgelegd, gebaseerd op een belastbare winst van respectievelijk € 13.500 en € 20.000. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen geen bezwaar gemaakt.

2.5 Voor het jaar 2008 heeft belanghebbende aangifte vennootschapsbelasting gedaan waarbij zij een belastbare winst van € 12.257 heeft aangegeven.

2.6 Met dagtekening 12 maart 2011 heeft de Inspecteur ambtshalve de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009, berekend naar een belastbaar bedrag van € 15.000, opgelegd. Daarbij is tevens een verzuimboete van € 2.460 opgelegd en is € 129 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.7 Belanghebbende heeft ook in de bezwaarfase geen aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 ingediend, noch heeft zij de Inspecteur informatie verstrekt waaruit de hoogte van de gerealiseerde winst is af te leiden.

2.8 Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag (en de heffingsrente) en de verzuimboete gehandhaafd. Hiertegen heeft belanghebbende bij de Rechtbank tevergeefs beroep aangetekend. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank is het onderhavige hoger beroep ingesteld.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Ook is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.

3.2 Belanghebbende stelt dat de hoogte van de aanslag op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voorts is zij van mening dat het opleggen van de aanslag en de verzuimboete leidt tot dubbele sanctionering.

3.3 De Inspecteur stelt dat de aanslag op grond van een redelijke schatting is opgelegd. Ter zake van de verzuimboete stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat belanghebbende, ondanks dat zij daartoe is uitgenodigd en herhaaldelijk is gewezen op haar aangifteverplichting, geen aangifte vennootschapsbelasting heeft gedaan. De verzuimboete is dan ook naar zijn mening terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en die van de Inspecteur, alsmede tot vernietiging van de aanslag en de heffingsrente- en verzuimboetebeschikking.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Aanslag

4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd, voor het jaar 2009 niet aan de in het eerste lid van artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgenomen verplichting tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting heeft voldaan.

4.2 Zoals ook de Inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar heeft vermeld heeft belanghebbende daardoor niet de vereiste aangifte gedaan. Dit brengt mee dat op grond van artikel 27j AWR in verbinding met artikel 27 e AWR het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij belanghebbende overtuigend aantoont dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd.

4.3 Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur bij het vaststellen van de winst ten onrechte heeft nagelaten de bedrijfskosten in aanmerking te nemen. Het Hof acht belanghebbende met deze blote stelling niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd. Dit laat onverlet dat het Hof zich ervan rekenschap dient te geven dat de Inspecteur de aanslag niet naar willekeur heeft vastgesteld, maar dat deze berust op een redelijke schatting (vgl. HR

22 april 2005, nr. 38 693, LJN AO9047, BNB 2005/339 en HR 29 september 1993, nr. 28 400, LJN ZC5466, BNB 1993/330).

4.4 De Inspecteur heeft ter ondersteuning van de aanslag de door belanghebbende gedane aangiften vennootschapsbelasting 2008 en omzetbelasting 2006 tot en met 2009 gebruikt. Gelet op de in genoemde aangiften behaalde belastbare winst respectievelijk de aangegeven omzetten zoals opgenomen onder de feiten in de onderdelen 2.2 en 2.5, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met zijn schatting de grenzen van de redelijkheid niet heeft overschreden. Hetgeen belanghebbende hiertegenover heeft gesteld is naar het oordeel van het Hof van onvoldoende gewicht om te concluderen dat de door de Inspecteur gemaakte schatting onjuist zou zijn.

4.5 De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur in het onderhavige geval onzorgvuldig zou hebben gehandeld, faalt. Dat de Inspecteur tot het schatten van de belastbare winst heeft moeten overgaan, is te wijten aan het gebrek aan informatie van de zijde van belanghebbende. Zoals reeds overwogen, is de Inspecteur uitgegaan van gegevens die van belanghebbende zelf afkomstig zijn en waarvan niet is gesteld dat deze onjuist zouden zijn.

4.6 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente Belanghebbende heeft ter zitting haar eerder geuite bezwaren tegen de in rekening gebrachte heffingsrente ingetrokken. Zij heeft derhalve geen zelfstandige gronden meer aangevoerd. Nu de aanslag niet wordt verminderd, is er geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

Verzuimboete

4.7 Ter zake van de verzuimboete is het Hof van oordeel dat nu belanghebbende, ook na daartoe door de Inspecteur te zijn aangemaand, geen aangifte heeft gedaan de Inspecteur op grond van het bepaalde in artikel 67a AWR terecht de verzuimboete heeft opgelegd.

4.8 Bij de beoordeling van de hoogte van de toe te passen sanctie dient vooropgesteld te worden dat, anders dan bij vergrijpboeten, de wetgever bij verzuimboeten geen relatie heeft gelegd tussen de op te leggen sanctie en het bedrag van de verschuldigde belasting. Het Hof is van oordeel dat de opgelegde verzuimboete in dit geval passend en geboden is. Redengevend daarvoor is dat belanghebbende over meerdere jaren heeft nagelaten aangifte vennootschapsbelasting te doen. Bovendien heeft belanghebbende geen maatregelen genomen om alsnog tijdig aangifte te doen dan wel uitstel van het doen van aangifte te vragen. Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat er problemen zijn met haar administratie. Daarvan is evenwel niet gebleken dat die zich onverwacht hebben voorgedaan. Veeleer rijst het vermoeden dat die problemen reeds langere tijd bestonden.

4.9 De stelling van belanghebbende dat met het opleggen van de aanslag en de verzuimboete het niet doen van de aangifte vennootschapsbelasting dubbel wordt gesanctioneerd, wordt verworpen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de Inspecteur de hoogte van de aanslag op zorgvuldige wijze vastgesteld. Dit is derhalve niet als een sanctie voor het niet nakomen van de aangifteverplichting te beschouwen. Reeds hierom is er geen aanleiding de verzuimboete te verminderen danwel te vernietigen.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 4 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 5 december 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.