Home

Gerechtshof Arnhem, 04-12-2012, BY6194, 12-00217

Gerechtshof Arnhem, 04-12-2012, BY6194, 12-00217

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
4 december 2012
Datum publicatie
14 december 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BY6194
Zaaknummer
12-00217

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Beroep is terecht wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 12/00217

uitspraakdatum: 4 december 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2012, nummer AWB 11/3811,

in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd op basis van een belastbaar bedrag van € 100.000. Bij beschikking is een verzuimboete als bedoeld in artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd ten bedrage van € 2.460. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 872.

1.2 Tegen de aanslag, de verzuimboete- en de heffingsrentebeschikking heeft belanghebbende bezwaar aangetekend.

1.3 Met dagtekening 29 juli 2011 heeft de Inspecteur in zijn – in één geschrift vervatte – uitspraken op bezwaar de aanslag en de daarmee verbandhoudende beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.4 Belanghebbende is tegen de onder 1.3 genoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, directeur van belanghebbende, alsmede

de Inspecteur.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft voor het jaar 2009 geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan.

2.2 Met dagtekening 19 maart 2011 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 opgelegd alsmede een verzuimboete. Ook is heffingsrente in rekening gebracht.

2.3 Belanghebbende heeft tijdig, in één geschrift vervat, bezwaar aangetekend tegen de aanslag alsmede tegen de verzuimboete en de in rekening gebrachte heffingsrente.

2.4 De in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ter zake van de aanslag en de beschikking heffingsrente zijn gedagtekend 29 juli 2011.

2.5 Ook met dagtekening 29 juli 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende schriftelijk uitgenodigd voor een hoorgesprek inzake het bezwaar tegen de boetebeschikking.

2.6 Met dagtekening 10 augustus 2011 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan ter zake van de boetebeschikking.

2.7 Met dagtekening 14 september 2011 heeft belanghebbende een beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar inzake de aanslag en de heffingsrente ingediend bij de Rechtbank.

2.8 De poststempel op de enveloppe waarin belanghebbendes beroepschrift is verzonden vermeldt 15 september 2011.

2.9 Belanghebbendes beroepschrift is ter griffie van de Rechtbank ontvangen op

16 september 2011.

2.10 De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep inzake de aanslag en de heffingsrente niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen richt zich het onderhavige hoger beroep.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het aan onzorgvuldig handelen van de Inspecteur te wijten is dat het beroepschrift te laat is ingediend. Zij is van mening dat het beroep door de Rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

3.3 De Inspecteur is de mening toegedaan dat het beroepschrift te laat is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is zodat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de aanslag alsmede de heffingsrentebeschikking.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een uitspraak op bezwaar bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zes weken. De in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ter zake van de aanslag en de beschikking heffingsrente zijn gedagtekend 29 juli 2011. Niet gesteld of gebleken is dat de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. De beroepstermijn eindigt derhalve op 9 september 2011.

4.2 Voorzover belanghebbende stelt dat de beroepstermijn pas is aangevangen met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de verzuimboete is gedaan gaat zij uit van een onjuiste rechtsopvatting. Ingevolge artikel 25, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (wettekst 2011) kan de Inspecteur indien – zoals in het onderhavige geval – bezwaar is gemaakt tegen meer dan één belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking, de uitspraken vervatten in één geschrift. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het de Inspecteur evenwel vrij staat om per uitspraak een afzonderlijk geschrift uit te doen (zie MvT, Kamerstukken II, 1996, 25 175, nr. 3, blz. 7). Uit de in 2.4 vermelde brief van 29 juli 2011 kan naar het oordeel van het Hof niet anders worden geconcludeerd dan dat de Inspecteur uitspraak op bezwaar ter zake van de onderhavige aanslag heeft gedaan. In de bij de uitspraak gevoegde bijlage is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen waarin onder meer duidelijk is gesteld dat belanghebbende tegen vorenbedoelde uitspraak binnen zes weken na dagtekening in beroep kan gaan bij de Rechtbank. Overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:8 Awb is de termijn voor het indienen van het onderwerpelijke beroepschrift derhalve aangevangen op 30 juli 2011. Uit de met de Inspecteur gevoerde correspondentie kon belanghebbende ook in redelijkheid niet afleiden dat de beroepstermijn zou aanvangen met ingang van de dag na die van de uitspraak op bezwaar inzake de verzuimboete.

4.3 Een beroepschrift is op grond van het eerste lid van artikel 6:9 Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb). Belanghebbende is bij brief van 14 september 2011, ter post bezorgd op 15 september 2011 en ter griffie van de Rechtbank ontvangen op 16 september 2011 in beroep gekomen tegen de hiervoor bedoelde uitspraken op bezwaar. Het beroepschrift is derhalve niet tijdig ingediend.

4.4 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4.5 Belanghebbende heeft in dit verband gesteld dat de Inspecteur heeft nagelaten belanghebbende in kennis te stellen van de omstandigheid dat de Inspecteur ervoor gekozen heeft om het bezwaar tegen de aanslag (en de heffingsrente) afzonderlijk van het bezwaar tegen de boetebeschikking af te handelen, op grond waarvan – zo begrijpt het Hof belanghebbende – de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

4.6 Zoals hiervoor overwogen staat het de Inspecteur vrij om per uitspraak een afzonderlijk geschrift te verzenden. De Inspecteur is daarbij, anders dan belanghebbende stelt, niet gehouden om de belastingplichtige hiervan in kennis te stellen. Van een daarop gebaseerde verschoonbare termijnoverschrijding is dan ook geen sprake.

4.7 De Rechtbank heeft het beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 4 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 5 december 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.