Gerechtshof Den Haag, 23-10-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3980, BK-13-01399 t-m BK-13-01401
Gerechtshof Den Haag, 23-10-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3980, BK-13-01399 t-m BK-13-01401
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 oktober 2013
- Datum publicatie
- 30 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:3980
- Zaaknummer
- BK-13-01399 t-m BK-13-01401
Inhoudsindicatie
Voorlopige voorziening. Het Hof is ter zake van de verzochte verrekening onbevoegd. Geschillen met betrekking tot een verrekening en een uitstel van betaling als waarvan hier sprake is dienen te worden voorgelegd aan de civiele rechter. Geen aanleiding voor het verlenen van schorsende werking van de naheffingsaanslagen in de loonheffing.
Uitspraak
Team Belastingrecht
Voorzieningenrechter
Nummers BK-13/01399 tot en met BK-13/01401
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
en
de directeur van de Belastingdienst Haaglanden, de Inspecteur,
op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster in verband met de hierna te vermelden bij het Hof aanhangige procedures in hoger beroep.
Een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is verzocht in verband met de door de Inspecteur aan verzoekster op 4 januari 2011 en op 7 maart 2011 opgelegde naheffingsaanslagen in de loonheffing en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.
Ontstaan en loop van het geding
2.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 4 januari 2011 voor het tijdvak juni tot en met december 2006 en op 7 maart 2011 voor de kalenderjaren 2007 en 2008 afzonderlijke naheffingsaanslagen in de loonheffingen opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 42.712, € 237.345 en € 502.084. Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen zijn boetebeschikkingen van in totaal € 130.000 en beschikkingen heffingsrente van in totaal € 65.317 opgelegd.
2.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 februari 2012 de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
2.3. Verzoekster heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank te Den Haag. Bij uitspraak van 5 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de rechtsgevolgen van de uitspraken op bezwaar van 6 februari 2012 en van de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en, naar het Hof verstaat, de beschikkingen heffingsrente worden geschorst totdat de rechtbank in de bodemprocedures uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 december 2012, nummers AWB 12/1615, AWB 12/1625 en AWB 12/1632, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen, de boete- en heffingsrentebeschikkingen vernietigd met veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van verzoekster en gelast dat de Inspecteur aan verzoekster het griffierecht vergoedt.
2.4. De Inspecteur is op 21 maart 2013 van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Dat hoger beroep is bij het Hof bekend onder de nummers BK-13/00151 tot en met BK-13/00153. Het hoger beroep is aangevuld op 29 maart 2013. Verzoekster heeft op 15 april 2013 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld en een verzoek om versnelde behandeling gedaan. De Inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep op 25 juni 2013 beantwoord. Het Hof heeft de behandeling van het hoger beroep met voorrang op zitting geplaatst.
2.5. Verzoekster heeft op 4 oktober 2013 het onderhavige verzoek ingediend.
2.6. Het verzoek en het hoger beroep zijn behandeld ter zitting van het Hof van 9 oktober 2013, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. De Inspecteur heeft ter zitting onder meer zijn zienswijze ten aanzien van het verzoek naar voren gebracht. Van het ter zitting verhandelde is één proces-verbaal opgemaakt.
Karakter van de voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank bij de belastingkamer van het Gerechtshof hoger beroep openstaat dan wel is ingesteld op grond van artikel 27h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de voorzieningenrechter van het Gerechtshof dat bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in de procedure in de hoofdzaak.
Vaststaande feiten
4.1. De voorzieningenrechter ontleent aan de uitspraak van de rechtbank het volgende:
4.2. De in 2.1 genoemde naheffingsaanslagen zijn aan verzoekster opgelegd naar aanleiding van een onderzoek door de Inspecteur naar de arbeidsrelatie tussen verzoekster en opdrachtnemers van verzoekster die in de jaren 2006 tot en met 2008 voor derden als consultant werkzaamheden hebben verricht. De Inspecteur heeft de tussen verzoekster en haar opdrachtnemers gesloten overeenkomsten aangemerkt als uitzendovereenkomsten in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek. De betalingen die verzoekster in 2006 tot en met 2008 aan respectievelijk vier, elf en twaalf van haar opdrachtnemers heeft gedaan, zijn aangemerkt als nettoloonbetalingen en zijn van verzoekster als inhoudingsplichtige nageheven.
4.3. Een gedeelte van de in 2.1 vermelde naheffingsaanslagen groot € 113.901 is door de Ontvanger verrekend met de teruggaaf omzetbelasting over het tijdvak januari 2012.
Inhoud van het verzoek en standpunten
5.1. Het verzoek strekt tot het schorsen van de werking van de naheffingsaanslagen van 4 januari 2011 en 7 maart 2011 en van de daarbij gegeven boete- en heffingsrentebeschikkingen en de Ontvanger te gelasten tot uitbetaling over te gaan van de door hem geblokkeerde teruggaaf omzetbelasting over de periode januari 2012 ten bedrage van € 113.901.
5.2. Verzoekster heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verzoekster heeft het bedrag van € 113.901 dringend nodig voor haar bedrijfsvoering. Na de uitspraak van de rechtbank, waarbij verzoekster in het gelijk is gesteld, is de Ontvanger niet tot teruggaaf overgegaan. De gevolgen zijn onevenredig in verhouding tot het met het niet verlenen van de teruggaaf gemoeide doel. Verzoekster komt op deze wijze in ernstige financiële problemen en de Ontvanger frustreert het uitstel van betaling.
5.3. De Inspecteur heeft ter zitting uiteengezet dat geen spoedeisend belang aanwezig is, omdat de verrekening van de omzetbelasting reeds in januari 2012 is geschied en verzoekster uitstel van betaling is verleend en dit uitstel thans nog van kracht is.
5.4. Voor een verdere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.