Gerechtshof Den Haag, 09-09-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4632, BK 13-00129
Gerechtshof Den Haag, 09-09-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4632, BK 13-00129
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 september 2013
- Datum publicatie
- 10 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:4631
- Zaaknummer
- BK 13-00129
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Het Hof hecht geloof aan de juistheid van de aantekening van de parkeercontroleur. De aantekening van de controleur houdt in dat hij, alvorens de naheffingsaanslag op te leggen, heeft geconstateerd dat belanghebbende op enig tijdstip (toen hij een winkel uit kwam lopen) niet bezig was met handelingen die zonder onderbreking waren gericht op het betalen van parkeerbelasting.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-13/00129
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak d.d. 9 september 2013
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2012, nummer AWB 12/3100, betreffende de op 22 maart 2012 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 26 augustus 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
De parkeercontroleur die de naheffingsaanslag op 22 maart 2012 om 10:38 uur heeft opgelegd, heeft kort daarvoor bij de onderwerpelijke controle geconstateerd dat in de auto van belanghebbende geen bewijs aanwezig was dat voor het geparkeerd staan van de auto parkeerbelasting was voldaan. De parkeercontroleur heeft enkele foto’s gemaakt die deze constatering ondersteunen. Verder heeft de parkeercontroleur op dezelfde dag een aantekening in het systeem van de parkeerdienst gezet die luidt:
”Bestuurder heeft alsnog een ticket gekocht, dit terwijl ik hem het fiscale naheffing al had aangezegd. Bestuurder kwam een winkel uitgelopen toen ik begon met schrijven, bestuurder zei alsnog een ticket te halen. Ticket nummer 1584. Niet seponeren aub.”
De Inspecteur heeft die foto’s en aantekening in eerste aanleg in het geding gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt, waarbij hij te kennen heeft gegeven parkeerbelasting te hebben betaald en ten bewijze daarvan een parkeerkaartje heeft getoond. Op het parkeerkaartje is als begintijd 10:38 uur vermeld. Het ticketnummer is 1584. Een kopie ervan behoort tot de gedingstukken.
In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de aantekening van de parkeercontroleur niet klopt. Hij stelt onder meer dat niet waar is dat hij een winkel uit kwam lopen. Ter zitting in hoger beroep heeft hij omtrent de gang van zaken verder toegelicht dat hij de auto heeft geparkeerd, dat hij vervolgens meteen naar de parkeermeter is gelopen waar hij de parkeerbelasting heeft betaald en dat hij vervolgens naar de auto is teruggegaan en het parkeerkaartje op het dasboard onder de voorruit heeft gelegd. Bij de auto teruggekomen heeft hij wel een parkeercontroleur zien staan tussen de voorkant van zijn auto en een andere geparkeerde auto, maar hij heeft geen woord met die persoon gewisseld. Ook heeft hij bij terugkomst bij de auto geen naheffingsaanslag onder de ruitenwisser aangetroffen.
De Inspecteur heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat de parkeercontroleurs de instructie hebben, alvorens een naheffingsaanslag op te leggen, te letten op personen die naar of van een automaat voor het betalen van parkeerbelasting lopen. Hij stelt, op basis van de aantekening van de parkeercontroleur, dat belanghebbende zich ten tijde van de eerdergenoemde constatering niet begaf naar of van een parkeerautomaat en houdt vast aan de verklaring van de parkeercontroleur dat belanghebbende toen uit een winkel kwam gelopen. Pas nadien heeft belanghebbende een ticket bij de parkeerautomaat gekocht, aldus de Inspecteur.
In het algemeen geldt dat de parkeercontroleur eerst controleert of de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. Constateert hij dat zulks niet het geval is, dan overtuigt hij zich ervan dat de belastingplichtige niet bezig is met handelingen die zonder onderbreking zijn gericht op het betalen van parkeerbelasting, waarna hij kan overgaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag.
Uit de foto’s die de parkeercontroleur heeft genomen, blijkt dat ten tijde van de controle van de auto achter de voorruit geen parkeerkaartje of ander bewijs van betaling van de parkeerbelasting aanwezig was.
Het Hof hecht geloof aan de juistheid van de aantekening van de parkeercontroleur.
De aantekening van de controleur houdt in dat hij, alvorens de naheffingsaanslag op te leggen, heeft geconstateerd dat belanghebbende op enig tijdstip (toen hij een winkel uit kwam lopen) niet bezig was met handelingen die zonder onderbreking waren gericht op het betalen van parkeerbelasting.
Vervolgens is belanghebbende de parkeerbelasting gaan betalen terwijl de parkeercontroleur bezig was met verrichtingen die nog nodig waren om de naheffingsaanslag op te leggen. Uit het door belanghebbende verkregen parkeerkaartje en de registratie van de naheffingsaanslag bij de parkeerdienst blijkt dat beide activiteiten binnen een minuut, dus nagenoeg tegelijkertijd hebben plaatsgevonden.
Belanghebbende meent kennelijk dat, nu op het parkeerkaartje als begintijd van het parkeren 10:38 uur is vermeld terwijl dit ook het tijdstip is waarop de naheffingsaanslag is opgelegd, dit betekent dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven.
Deze conclusie houdt echter geen stand, aangezien de parkeercontroleur reeds voor evenvermeld tijdstip had geconstateerd dat was geparkeerd zonder dat de verschuldigde belasting was voldaan en zonder dat belanghebbende bezig was met op de betaling gerichte handelingen.
Nu het Hof niet anders oordeelt dan de rechtbank, moet haar uitspraak worden bevestigd.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 9 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten