Gerechtshof Den Haag, 03-07-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4656, BK 12-00605
Gerechtshof Den Haag, 03-07-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4656, BK 12-00605
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 juli 2013
- Datum publicatie
- 6 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:4655
- Zaaknummer
- BK 12-00605
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Waarde woning in goede justitie vastgesteld op € 475.000.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-12/00605
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak d.d. 3 juli 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s‑Gravenhage van 3 juli 2012, nummer AWB 12/985, betreffende de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q], is vastgesteld op € 626.000 per 1 januari 2010, en twee daarbij opgelegde aanslagen voor het jaar 2011, onderscheidenlijk in de onroerendezaakbelasting en de watersysteemheffing.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 19 juni 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.
Het Gerechtshof:
- -
-
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- -
-
vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- -
-
wijzigt de beschikking aldus dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 475.000 per 1 januari 2010;
- -
-
vermindert de aanslagen dienovereenkomstig;
- -
-
gelast de Inspecteur de voor deze zaak in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten van € 310 en € 115 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
De Inspecteur heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de waarde in het economische verkeer van de woning per 1 januari 2010 (de waardepeildatum) ten minste € 626.000 heeft bedragen. De bewijsmiddelen en argumenten die de Inspecteur daartoe heeft gebezigd, zijn ontoereikend en overtuigen het Hof niet.
Belanghebbende heeft gesteld dat de waarde van de woning in de hiervoor bedoelde zin niet hoger was dan € 400.000. Ten bewijze daarvan heeft belanghebbende een rapport van 28 februari 2012 van taxateur [A] in het geding gebracht waarin is vermeld dat de waarde van de woning is geschat op € 400.000 per 1 januari 2011. Tevens zijn op bladzijde 6 van het rapport drie vergelijkingsobjecten genoemd die onderscheidenlijk zijn verkocht op 3 maart 2011, 4 maart 2011 en 1 april 2011. Bij brief van 29 mei 2012 heeft de taxateur aan belanghebbende laten weten dat in het rapport een onjuiste waardepeildatum is vermeld en dat de juiste waardepeildatum 1 januari 2010 is. Bij brief van 2 augustus 2012 heeft de taxateur belanghebbende een brief geschreven waarin hij te kennen geeft drie door de Inspecteur genoemde vergelijkingsobjecten ongeschikt te vinden en waarin hij drie zijns inziens betere vergelijkingsobjecten noemt. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat zij de woning in 2006, vrij van huur, heeft verworven voor een bedrag van € 350.000. De Inspecteur heeft de door belanghebbende gestelde waarde en de stelling dat de verwerving in 2006 vrij van huur heeft plaatsgevonden gemotiveerd en met succes betwist.
Het vorenoverwogene houdt in dat het standpunt van de Inspecteur, noch het standpunt van belanghebbende kan worden gevolgd. Mitsdien bepaalt het Hof de waarde van de woning in de zin van artikel 17, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken, per waardepeildatum 1 januari 2010 in goede justitie, en wel op € 475.000. Hierbij heeft het Hof gelet op al hetgeen blijkens de stukken van het geding omtrent de woning bekend is en heeft het geen grote betekenis toegekend aan de door partijen genoemde, doch over en weer betwiste gegevens omtrent vergelijkingsobjecten en de prijzen waarvoor die verkocht zijn.
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. De uitspraak van de rechtbank kan niet in stand blijven.
Het Hof heeft geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten omdat in hoger beroep geen van partijen daarom heeft verzocht. Wel dient de Inspecteur de bij de rechtbank en het Hof betaalde griffierechten aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 3 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten