Gerechtshof Den Haag, 20-12-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4917, BK-13/00071 t/m BK-13/00085
Gerechtshof Den Haag, 20-12-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4917, BK-13/00071 t/m BK-13/00085
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 december 2013
- Datum publicatie
- 6 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:4917
- Zaaknummer
- BK-13/00071 t/m BK-13/00085
Inhoudsindicatie
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking. Geen reden voor vergoeding van de door belanghebbende in bezwaar en beroep gemaakte kosten omdat die kosten reeds bij uitspraak op bezwaar, respectievelijk uitspraak op beroep aan belanghebbende zijn vergoed. Geen integrale proceskostenvergoeding. Forfaitaire proceskostenvergoeding van € 708.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-13/00071 t/m BK‑13/00085
in het geding tussen:
en
de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, de Inspecteur,
op het verzoek van belanghebbende om de Inspecteur op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Wet) te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met het na te noemen bezwaar, beroep en hoger beroep heeft gemaakt.
Procesverloop in verband met het verzoek
1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1995 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd. Voorts zijn aan belanghebbende voor de jaren 1996 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting opgelegd. De navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over de jaren 1995 tot en met 1997 en de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1996 tot en met 1998 zijn verhoogd met 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhogingen de Inspecteur geen kwijtschelding heeft verleend. Bij de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over de jaren 1998 tot en met 2000 en de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1999 en 2000 zijn vergrijpboeten van 100 percent opgelegd. Voorts zijn aan belanghebbende voor de jaren 2001 tot en met 2004 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd. Bij deze navorderingaanslagen zijn eveneens vergrijpboeten van 100 percent opgelegd. Voorts is bij alle navorderingsaanslagen heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de voormelde navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt.
1.3. Bij uitspraken op bezwaar van 11 oktober 2011 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over de jaren 1995 tot en met 2000 en de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1996 tot en met 2000 afgewezen. Bij uitspraken op bezwaar van 14 oktober 2011 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2004 en de vergrijpboeten voor deze jaren verminderd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de voormelde uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is door de griffier tweemaal een griffierecht geheven van € 41. De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 november 2012, nrs. AWB 11/8732 t/m AWB 11/8746 het volgende beslist, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
”De rechtbank:
- verklaart de beroepen met procedurenummers AWB 11/8732 en AWB 11/8742 gegrond voor zover ze betrekking hebben op de verhoging van de desbetreffende navorderingsaanslagen;
- verklaart de overige beroepen ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de verhoging van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1995 en de verhoging van de navorderingsaanslag vermogensbelasting over 1996;
- vernietigt de verhoging van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1995 en de verhoging van de navorderingsaanslag vermogensbelasting over 1996;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874, te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiser te vergoeden.”
1.5. Belanghebbende is vervolgens van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 118.
1.6. Belanghebbende heeft het hoger beroep bij brief van 7 augustus 2013 ingetrokken, omdat de Inspecteur alsnog gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen, en heeft daarbij het voormelde verzoek gedaan. Het verzoek is gespecificeerd bij brief van
14 augustus 2013.
1.7. De Inspecteur heeft een verweerschrift tegen het verzoek ingediend. Een afschrift daarvan is aan belanghebbende gezonden.
1.8. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend om op het verzoek uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
2.1. Aan belanghebbende is ter zake van het hoger beroep door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend, bestaande uit het indienen van een hogerberoepschrift.
2.2. Belanghebbende heeft declaraties van '[A]' voor een bedrag van in totaal € 4.253,75 overgelegd, bestaande uit:
- Declaratienummer 2008/006
"Voorschotnota inzake voor u te verrichten werkzaamheden
zoals besproken te mijner kantore d.d. 14 januari 2008.": € 1.785,00
- Declaratienummer 2011/343
"Verrekening van griffierecht volgens bijgaande specificatie.": € 82,00
- Declaratienummer 2012/367
"Honorarium voor het opstellen van de pleitnota en het voeren
van pleidooi bij de Rechtbank Den Haag d.d. 18 oktober 2012
(inclusief reistijd), inzake uw geschil met de Belastingdienst.": € 2.268,75
- Declaratienummer 2013/077
"Verrekening van griffierecht volgens bijgaande specificatie.": € 118,00.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot de proceskosten het volgende overwogen:
”Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van de bezwaarprocedure zijn al bij uitspraak op bezwaar aan eiser vergoed. De rechtbank stelt de kosten op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de twee gegronde beroepen tezamen vast op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld of aannemelijk gemaakt op grond waarvan een hogere proceskostenvergoeding zou moeten worden toegekend.”