Gerechtshof Den Haag, 25-01-2013, BZ3405, BK-12-00216 tot en met BK-12-00218
Gerechtshof Den Haag, 25-01-2013, BZ3405, BK-12-00216 tot en met BK-12-00218
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 25 januari 2013
- Datum publicatie
- 6 maart 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ3405
- Zaaknummer
- BK-12-00216 tot en met BK-12-00218
Inhoudsindicatie
Precariobelasting. De gemeente heeft de gedoogplicht ten aanzien van de onderwerpelijke mantelbuizen die belanghebbende als aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk in de grond heeft. Er is geen reden de mantelbuizen niet te rekenen tot de (beschermingswerken van de) kabels als bedoeld in de Telecommunicatiewet. Onder die omstandigheden is, gelet op de in art. 5.1 Telecommunicatiewet neergelegde gedoogverplichting van kabels en beschermingswerken, voor heffing van precariobelasting in de onderhavige tijdvakken geen plaats. Bovendien kan belanghebbende aan het instemmingsbesluit van 19 november 2002 het door haar gestelde in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, aangezien de tekst van het instemmingsbesluit duidelijk de heffing van precariobelasting afhankelijk stelt van het niet voldoen aan de verplichting om uiterlijk een jaar na de datum van de afgifte van het besluit kabels “in de buizen te blazen”.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
Nummers BK-12/00216 tot en met BK-12/00218
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer d.d. 25 januari 2013
in het geding tussen:
[X] BV, gevestigd te [Z], belanghebbende,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 januari 2012, nummers AWB 11/206, AWB 11/207, AWB 11/209, betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde aanslagen.
Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft bij aanslag van 31 december 2004 belanghebbende voor de periode 23 juli 2002 tot en met 31 december 2002 een aanslag in de precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 84.897,52 voor het hebben op of in de ondergrond van de gemeente van 160.184 meter HDPE buizen gedurende die periode in 2002.
1.2. De Inspecteur heeft bij aanslag van 31 december 2005 belanghebbende voor de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 een aanslag in de precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 176.2027,40 voor het hebben op of in de ondergrond van de gemeente van 160.184 meter HDPE buizen gedurende het gehele jaar 2003.
1.3. De Inspecteur heeft bij aanslag van 29 december 2006 belanghebbende voor de periode 1 januari 2004 tot en met 18 mei 2004 een aanslag in de precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 67.877,97 voor het hebben op of in de ondergrond van de gemeente van 160.184 meter HDPE buizen gedurende die periode 2004.
1.4. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de aanslagen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van € 1.035 aan proceskosten en teruggave van het door belanghebbende gestorte griffierecht van € 298 alsmede het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de immateriële schadevergoeding heropend.
1.6. De rechtbank heeft op 1 augustus 2012 de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van € 10.500 aan immateriële schadevergoeding.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank van 18 januari 2012 in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof van belanghebbende op 29 november 2012 nadere stukken ontvangen waarvan een afschrift is gezonden aan de Inspecteur.
2.3. Het Hof heeft bij brief van 14 december 2012 de Minister van Veiligheid en Justitie door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden. Bij faxbericht van 3 januari 2013 heeft de Minister aan het Hof bericht niet ter zitting aanwezig te zijn en te refereren aan het oordeel van het Hof voor het geval moet worden beslist op een verzoek om immateriële schadevergoeding.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 januari 2013, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2.5. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen van de Inspecteur, kenmerken BK-12/00219 tot en met BK-12/00227, BK-12/00229 tot en met BK-12/00233, betreffende de aan andere belanghebbenden voor tijdvakken in de jaren 2002, 2003 en 2004 opgelegde aanslagen in de precariobelasting. Voor zover in die zaken ter zitting en voorafgaand aan de zitting door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Verordening
3.1. De raad van de gemeente Rijswijk heeft in zijn openbare vergadering van 30 maart 1979 de Verordening op de heffing en invordering van precariorechten (hierna: de Verordening) vastgesteld.
3.2. De Verordening luidt voor zover hier van belang:
"Belastbaar feit.
Artikel 1.
Onder de naam "precariorechten" worden rechten geheven voor:
a. ( ... )
b. het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
Belastingplicht.
Artikel 2.
I. De rechten worden geheven van degene, die de vereiste vergunning heeft verkregen of, indien ( ... ) het hebben van voorwerpen zonder vergunning heeft plaatsgehad, van degene ( ... ) op wiens last voorwerpen zijn aangebracht.
2. De belastingplicht begint op het tijdstip van aanvang van ( ... ) het hebben van enig voorwerp onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
Belastingjaar.
Artikel 3.
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Tarief en heffingsgrondslag.
Artikel 4.
1. Het recht bedraagt voor:
A. Algemeen tarief
het gebruik van openbare gemeentegrond, behoudens de in dit artikel vermelde bijzondere tarieven: ..
per m2 van de ingenomen oppervlakte f ( ) per dag
f ( )
f ( ) per jaar
( ... )
F. Leidingen, buizen, kabels enz ..
het hebben van buizen, leidingen en kabels, ( ):
per strekkende meter leiding f ( ) per jaar. ( ... )"
3.3. In zijn vergadering van 11 december 2001 heeft de raad van de gemeente Rijswijk besloten tot wijziging van de Verordening. Deze wijziging is op 13 december 2001 bekendgemaakt door publicatie in het huis aan huis verspreide gemeenteblad "Groot Rijswijk" jaargang 44, nummer 50.
3.4. De Verordening (zoals gewijzigd) luidt voor het jaar 2002, voor zover hier van belang:
"Artikel I
Artikel 4, lid 1, wordt gelezen als volgt:
A. Algemeen tarief
"1. de belasting bedraagt voor:
Het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, behoudens de in dit artikel vermelde bijzondere tarieven:
Per vierkante meter van de ingenomen oppervlakte:
2001 2001 2002
f ( ) € ( ) € ( )
f ( ) € ( ) € ( )
f ( ) € ( ) € 26,07 per jaar
( ... )
F. Leidingen, buizen, kabels enz.
Het hebben van buizen, leidingen en kabels, ( ):
per strekkende meter € 1,06 per jaar .
Artikel II
J. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2002 ( ... ).
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2002."
3.5. In zijn vergadering van 12 november 2002 heeft de raad van de gemeente Rijswijk besloten tot wijziging van de Verordening. Deze wijziging is op 14 november 2002 bekendgemaakt door publicatie in het huis aan huis verspreide gemeenteblad “Groot Rijswijk” jaargang 45, nummer 46.
3.6. De Verordening (zoals gewijzigd) luidt voor het jaar 2003, voor zover hier van belang:
“Artikel I
Artikel 4, lid 1, wordt gelezen als volgt:
A. Algemeen tarief
“1. de belasting bedraagt voor:
Het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, behoudens de in dit artikel vermelde bijzondere tarieven:
Per vierkante meter van de ingenomen oppervlakte:
2003 2002
€ (…) € (…)
€ 26.98 € (…) per jaar
(…)
F. Leidingen, buizen, kabels enz.
Het hebben van buizen, leidingen en kabels, (…):
per strekkende meter € 1,10 per jaar.
(…)
Artikel II
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2003 (…).
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003.”
3.7. In zijn vergadering van 11 november 2003 heeft de raad van de gemeente Rijswijk besloten tot wijziging van de Verordening. Deze wijziging is op 24 december 2003 bekendgemaakt door publicatie in het huis aan huis verspreide gemeenteblad “Groot Rijswijk” jaargang 46, nummer 52.
3.8. De Verordening (zoals gewijzigd) luidt voor het jaar 2004, voor zover hier van belang:
“Artikel I
Artikel 4, lid 1, wordt gelezen als volgt:
A. Algemeen tarief
“1. de belasting bedraagt voor:
Het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, behoudens de in dit artikel vermelde bijzondere tarieven:
Per vierkante meter van de ingenomen oppervlakte:
2003 2004
€ (…) € (…)
€ (…) € 27,65 per jaar
F. Leidingen, buizen, kabels enz.
Het hebben van buizen, leidingen en kabels, (…):
per strekkende meter € 1,13 per jaar.
(…)
Artikel II
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2004 (…).
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2004.”
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
4.1. Belanghebbende is een erkende aanbieder in de zin van de Telecommunicatiewet van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk. In 2002, 2003, en 2004 had belanghebbende in eigendom lege HDPE buizen (hierna te noemen: mantelbuizen), gelegen op of onder de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond van de gemeente Rijswijk. In de mantelbuizen waarop de aanslagen zien bevonden zich ten tijde van het opleggen van de aanslagen geen (glasvezel)kabels.
4.2. Bij besluit van 19 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, op een daartoe namens belanghebbende ingediend verzoek, ingestemd met "het aanleggen (of uitbreiden) en in standhouden van HDPE-buizen/kabels" (hierna: het instemmingsbesluit). Het instemmingsbesluit heeft betrekking op het project Glasvezeltracé Den Haag, gedeelte Rijswijk, en werkt terug tot 23 juli 2001, zijnde de dag waarop belanghebbende de eigendom van de mantelbuizen van de ontwikkelaar van het project, [A] B.V., heeft verworven. In het instemmingsbesluit is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders hebben overwogen dat “het kabels betreft uitsluitend ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk of NOZEMA-omroepzendernetwerk” en “de aanvraag beperkt is tot die elementen die op basis van de Telecommunicatiewet gedoogd moeten worden”.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. Tussen partijen is in geschil of van belanghebbende over de onderhavige tijdvakken precariobelasting kan worden geheven voor het hebben van mantelbuizen onder, op of boven de gemeentegrond. Deze vraag beantwoordt de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend.
Meer in het bijzonder is in geschil of de gemeente op grond van de Telecommunicatiewet verplicht is in de onderhavige tijdvakken in de jaren 2002, 2003 en 2004 niet gevulde mantelbuizen in haar ondergrond te gedogen hetgeen de heffing van precariobelasting in die jaren in het geheel verhindert (primair standpunt belanghebbende) dan wel dat op basis van het instemmingsbesluit de belastingplicht een aanvang neemt op 19 november 2003 (subsidiair standpunt belanghebbende) en loopt tot 19 mei 2004 of aanvangt op 23 juli 2002 en loopt tot 19 mei 2004 (standpunt Inspecteur).
5.2. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
6.1. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot handhaving van de aanslagen.
6.2. Belanghebbende concludeert tot het bevestigen van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard na - voor zover van belang – het volgende te hebben overwogen:
“10. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft in zijn uitspraak d.d. 2 november 2011 (LJN BU3865) overwogen, voor zover hier van belang: “De grondslag voor het heffen van precariobelasting is neergelegd in artikel 229 van de Gemeentewet. Ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, kan precariobelasting worden geheven. Uit artikel 229 van de Gemeentewet volgt dat deze heffing niet alleen betrekking heeft op telecomkabels maar op alle leidinggebonden infrastructuur.
Het heffen van precariobelasting vervalt in het geval de gemeente de gedoogplicht heeft ten aanzien van de voorwerpen die in de grond zijn gebracht, in dit geval mantelbuizen. In geschil is of die gedoogplicht kan worden gegrond op de Telecommunicatiewet (in de tot 19 mei 2004 geldende tekst).
Belanghebbende is, zoals blijkt uit het instemmingsbesluit dat is verleend op grond van artikel 5.2 van de Telecommunicatiewet, aanbieder in de zin van de Telecommunicatiewet van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk. De instemming betreft kabels die uitsluitend ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk of NOZEMA-omroepzendernetwerk in de grond worden gebracht.
Het Hof gaat ervan uit, nu het tegendeel niet is gesteld of aannemelijk geworden, dat de mantelbuizen ten dienste van het hiervoor aangeduide openbaar netwerk in de grond zijn gebracht. Er is dan geen reden de mantelbuizen niet te rekenen tot de (beschermingswerken van de) kabels als bedoeld in de Telecommunicatiewet.
Op grond daarvan dient de gemeente Rijswijk het in de grond brengen van de mantelbuizen te gedogen. Onder die omstandigheden is, gelet op de in artikel 5.1 van de Telecommunicatiewet neergelegde gedoogverplichting van kabels en beschermingswerken, voor heffing van precariobelasting in de onderhavige tijdvakken geen plaats.”
11. Niet in geschil is dat de feiten in de zaak waarin het Hof de onder 10. vermelde uitspraak heeft gedaan, gelijk zijn aan de feiten van de voorliggende zaak. De rechtbank neemt de overwegingen van het Hof over en maakt die tot de hare. Gelet daarop behoeft hetgeen voorts nog is aangevoerd met betrekking tot de hoogte van de aanslagen geen bespreking meer.
12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de aanslagen te worden vernietigd.
Schadevergoeding
13. Eiseres heeft om het toekennen van een schadevergoeding verzocht wegens overschrijding van de redelijke termijn. Eiseres verzoekt om toekenning van een schadevergoeding van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Eiseres stelt zich daarbij op het standpunt dat de termijn aanvangt op de datum waarop verweerder de bezwaarschriften heeft ontvangen.
14. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank het navolgende. Op 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad beslist dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat ook zuivere belastinggeschillen (zonder boete) binnen een redelijke termijn worden beslecht en dat in voorkomend geval overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, dient te leiden tot vergoeding van immateriële schade (nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, LJN BO5046, LJN BO5080 en LJN BO5087). Voor de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in HR 22 april 2005, nr. 37.984, LJN AO9006. Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt op grond van de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011 in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Voor de berechting van een zaak door de rechtbank geldt, behoudens bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien het niet binnen twee jaar nadat beroep is ingesteld uitspraak doet. (vlg. HR 10 juni 2011, 09/2639, LJN BO5046).
15. De (gemotiveerde) bezwaarschriften tegen de hiervoor genoemde aanslagen zijn ingediend op 10 februari 2005 respectievelijk 23 januari 2006 en 22 januari 2007. De uitspraken op bezwaar dateren van 9 december 2010. Bij brief van 20 januari 2011 heeft eiseres beroep ingesteld. In haar beroepschrift heeft eiseres de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de hiervoor genoemde uitspraak van het Gerechtshof af te wachten. De zitting heeft plaats gehad op 8 december 2011 en heden
(18 januari 2012) is in alle drie de zaken uitspraak gedaan.
16. Het vorenstaande wettigt het vermoeden dat de redelijke termijn in de voorliggende zaken is overschreden. Naar het voorlopig oordeel van het rechtbank kan daarvoor verweerder verantwoordelijk zijn gelet op de lange tijdspanne die is verstreken voordat op de bezwaarschriften is beslist.
17. De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure met toepassing van artikel 8:73 van de Awb moet worden beslist omtrent het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank zal met het oog daarop verweerder in de gelegenheid stellen zich over het voorgaande uit te laten. De rechtbank zal daarom het onderzoek op de voet van artikel 8: 73, tweede lid, van de Awb heropenen ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek tot schadevergoeding.
18. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.035 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1), waarbij de rechtbank de in de aanhef genoemde zaken als samenhangende zaken aanmerkt. ”
Beoordeling van het hoger beroep
De Telecommunicatiewet
8.1. De beoordeling van de rechtmatigheid van een aanslag die voor een bepaald heffingstijdvak is opgelegd, geschiedt behoudens zich hier niet voordoende uitzonderingen, aan de hand van de voor dat tijdvak geldende wettelijke bepalingen inzake de heffing van de desbetreffende belasting. Voor de heffing over het tijdvak in 2002 respectievelijk het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2003 en het tijdvak 1 januari 2004 tot 19 mei 2004 dient uitgegaan te worden van de Telecommunicatiewet zoals deze wet gold in die perioden.
8.2. De Telecommunicatiewet zoals deze luidt na de wijziging bij Wet van 22 april 2004, Stb. 189 (inwerkingtreding 19 mei 2004) en na de wijziging bij Wet van 6 december 2006, Stb. 2007, 16 (inwerkingtreding 1 februari 2007) heeft geen terugwerkende kracht gekregen die zich uitstrekt tot de in het geding zijnde heffingstijdvakken.
8.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gemeente de gedoogplicht heeft ten aanzien van de onderwerpelijke mantelbuizen die belanghebbende als aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk in de grond heeft. Er is geen reden de mantelbuizen niet te rekenen tot de (beschermingswerken van de) kabels als bedoeld in de Telecommunicatiewet. Onder die omstandigheden is, gelet op de in artikel 5.1 van de Telecommunicatiewet neergelegde gedoogverplichting van kabels en beschermingswerken, voor heffing van precariobelasting in de onderhavige tijdvakken geen plaats.
8.4. Bovendien kan belanghebbende aan het instemmingsbesluit van 19 november 2002 het door haar gestelde in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, aangezien de tekst van het instemmingsbesluit duidelijk de heffing van precariobelasting afhankelijk stelt van het niet voldoen aan de verplichting om uiterlijk een jaar na de datum van de afgifte van het besluit kabels “in de buizen te blazen”. Die tekst is ook in overeenstemming met de verwoording van het beleid in de Notitie Telecommunicatiebeleid Rijswijk van 22 augustus 2002. Indien de gemeente van het beleid wenste af te wijken had het op haar weg gelegen de afwijking in het instemmingsbesluit op te nemen opdat die voor belanghebbende kenbaar was. In het instemmingsbesluit is op bladzijde 1 vermeld dat de buizen zijn aangelegd voordat de instemming is afgegeven. Daaruit kan belanghebbende, zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld, niet afleiden dat ter bepaling van de termijn waarop de precariobelasting geheven kan gaan worden een andere ingangdatum geldt dan de datum van de afgifte van het besluit, zoals aan het slot van het besluit omtrent de belastingheffing is vermeld.
8.5. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het primaire standpunt van belanghebbende juist is en dat het hoger beroep van de Inspecteur reeds daarom ongegrond is.
Immateriële schadevergoeding
8.6. Geen der partijen betrokken bij het verzoek om immateriële schadevergoeding heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de rechtbank in de uitspraken van 18 januari 2012 en 1 augustus 2012. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard geen verzoek te doen om vergoeding van eventuele immateriële schade geleden in de procedure in hoger beroep.
Proceskosten en griffierecht
9.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de zaken met kenmerknummers BK-12/00216 tot en met BK-12/00227 en BK-12/00229 tot en met BK-12/00233 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Inspecteur heeft op vergelijkbare gronden hoger beroep ingesteld in alle zaken. De verweerschriften van belanghebbenden zijn vrijwel identiek en ter zitting is volstaan met het overleggen van een pleitnota voor alle zaken. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 2.124 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 472 x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhang)) , waarvan te dezen een zesde deel, derhalve € 354 in aanmerking wordt genomen.
9.2. Van de Inspecteur zal griffierecht in hoger beroep worden geheven van € 466.
Beslissing
Het Gerechtshof :
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank van 18 januari 2012;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 354;
- bepaalt dat van de Inspecteur een griffierecht zal worden geheven van € 466.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 25 januari 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.