Home

Gerechtshof Den Haag, 29-01-2013, BZ5909, BK-12/00242

Gerechtshof Den Haag, 29-01-2013, BZ5909, BK-12/00242

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
29 januari 2013
Datum publicatie
29 maart 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5909
Zaaknummer
BK-12/00242

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft naast de Wajonguitkering andere inkomsten genoten. Belanghebbende heeft die inkomsten niet in zijn aangifte vermeld. Het is aan de (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende te wijten dat de aangifte onjuist, dan wel onvolledig is gedaan. Geen reden de boete te matigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-12/00242

Uitspraak d.d. 29 januari 2013

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2012, in de zaak met nummer AWB 11/6306, betreffende de hierna vermelde aanslag.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.720. Tevens is bij beschikkingen een bedrag van € 726 aan heffingsrente in rekening gebracht en een boete opgelegd van € 4.313.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband hiermee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 januari 2013 gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

3.1. Belanghebbende, van […] afkomst en geboren op [dag en maand] 1988, leed en lijdt aan paranoïde schizofrenie. Hij hoort ‘stemmetjes’ en ziet kabouters en draken in zijn nabije omgeving. ‘Zij’ schelden hem uit, eten hem op of steken hem in brand. Belanghebbende is in de periode van 16 september 2008 tot 8 oktober 2008 opgenomen geweest in de [Q].

3.2. In 2008 heeft belanghebbende een personenauto van het merk BMW, type 330 cabriolet, bouwjaar 2001 aangeschaft. Ten tijde van de aankoop van de auto vertegenwoordigde de auto een waarde van circa € 25.000. De auto heeft tussen 19 mei 2008 en 31 augustus 2008 op naam van belanghebbende geregistreerd gestaan. Belanghebbende heeft voor de auto motorrijtuigenbelasting betaald. Met deze auto is belanghebbende in juli 2008 naar [land] gereden en is op 10 augustus 2008 met het vliegtuig weer naar Nederland terug gevlogen.

3.3. Belanghebbende genoot in 2008 een Wajong uitkering tot een bedrag van € 13.528. Voor het jaar 2008 heeft hij aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van € 12.720. De aangifte is digitaal gedaan. Voor indiening van de aangifte is de DigiD van belanghebbende nodig.

3.4. Op 31 december 2010 heeft de Rechtbank Rotterdam vonnis gewezen in een strafzaak tegen belanghebbende, in het strafvonnis genoemd: de verdachte. In het vonnis, dat inmiddels onherroepelijk vaststaat, is geoordeeld dat:

(…) ”Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: hij op [doorgehaalde tekst] 13 augustus 2008 te [plaats] samen en in vereniging met [doorgehaalde tekst] anderen, [doorgehaalde tekst], opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 961 gram [doorgehaalde tekst] van een materiaal bevattende heroïne, en [doorgehaalde tekst] 190 gram, [doorgehaalde tekst] van een materiaal bevattende cocaïne zijnde heroïne en [doorgehaalde tekst] cocaïne [doorgehaalde tekst] middel (en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, [doorgehaalde tekst](…)”

3.5. Het bewezen feit levert op dat er sprake is van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, waarin is bepaald:

”Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

C. aanwezig te hebben;

D. te vervaardigen.”

3.6. In het strafproces heeft de raadsman van belanghebbende betoogt dat belanghebbende/verdachte niet het opzet gehad kan hebben gehad op het plegen van feiten als hiervoor vermeld, omdat uit de rapportage van de psychiater volgt dat belanghebbende door paranoïde schizofrene restverschijnselen beperkt was in zijn gedragskeuzen en gedragingen, inclusief zijn oordeels- en kritiekvermogen. Dienaangaande heeft de rechtbank overwogen:

”Volgens vaste jurisprudentie behoeft een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet in de weg te staan aan de conclusie dat een verdachte opzet op zijn handelen had. Dit zou alleen anders kunnen zijn als aangenomen moet worden dat een verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Uit het rapport van psychiater [A], welk rapport hierna nader wordt besproken, komt weliswaar naar voren dat de verdachte naar het oordeel van genoemde deskundige als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, doch niet dat ten tijde van het plegen van het feit bij verdachte elk inzicht in het ongeoorloofde karakter daarvan heeft ontbroken. Het verweer wordt verworpen.”

3.7. Belanghebbende heeft tevens meerdere signaleringen achter zijn naam in verband met drugsrunnen.

3.8. Bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting 2008 is de Inspecteur van de aangifte van belanghebbende afgeweken. De Inspecteur heeft een bedrag als resultaat uit een werkzaamheid in aanmerking genomen. Dit bedrag heeft de Inspecteur vastgesteld op €25.000, het bedrag dat voor de hiervoor genoemde BMW vermoedelijk had moeten worden betaald. De Inspecteur heeft tevens een vergrijpboete opgelegd van 50%, zijnde € 4.313.

3.9. Tussen belanghebbende en zijn raadsman enerzijds en de Inspecteur anderzijds was, voordat de Inspecteur uitspraak op bezwaar zou doen, een datum afgesproken voor een hoorgesprek in de inrichting te [R] waar belanghebbende op dat moment verbleef. Belanghebbende heeft nadien te kennen gegeven dat hij niet bij dat gesprek aanwezig zou zijn. Tussen de raadsman van belanghebbende en de Inspecteur heeft wel een gesprek plaatsgevonden. Een verslag van dat hoorgesprek is niet gemaakt.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht bij het opleggen van de aanslag een bedrag van € 25.000 als resultaat uit werkzaamheid in aanmerking heeft genomen en of terecht en tot en juiste bedrag een vergrijpboete is opgelegd.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast heeft omgekeerd en verzwaard, mede gelet op de medische indicatie van belanghebbende. Belanghebbende is misbruikt door criminelen, zonder dat hij feitelijk en/of in wezen een eurocent daarvoor heeft gekregen. Voorts is sprake van het verkrijgen van bewijsmiddelen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik hiervan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4.4. Voor hetgeen overigens door partijen is aangevoerd verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.270, dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente, alsmede tot vernietiging van de vergrijpboete.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

”11. In artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is bepaald dat indien niet de vereiste aangifte is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar (omkering en verzwaring van de bewijslast) onjuist is.

12. Volgens vaste rechtspraak heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien hij het belastbaar inkomen uit werk en woning te laag heeft aangegeven en indien het bedrag dat hij niet heeft aangegeven zowel absoluut als relatief aanzienlijk is, zie HR 14 november 1990, nr. 26.727, BNB 1992/127.

13. De rechtbank overweegt inzake de omkering en verzwaring van de bewijslast als volgt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiser, met slechts een Wahjong uitkering, de middelen had om een BMW aan te schaffen of om van [land] naar Nederland te vliegen in het hoogseizoen. Ook acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de BMW slechts op naam van eiser stond omdat hij als katvanger optrad. In de regel heeft een katvanger meerdere auto’s op hetzelfde moment op zijn naam staan, terwijl alleen de BMW op naam van eiser stond in 2008. Daarnaast wordt de motorrijtuigenbelasting doorgaans niet door de katvanger betaald.

14. Hetgeen de gemachtigde van eiser heeft aangevoerd over de psychische gesteldheid en de intelligentie van eiser kan niet leiden tot de conclusie dat er geen overig inkomen kan zijn gegenereerd.

15. Gelet op het bestedingspatroon van eiser; de aankoop van de BMW, de betaling van de motorrijtuigenbelasting en de koop van een vliegticket, is de rechtbank van oordeel dat, mede nu niet van een lening is gebleken, het aannemelijk is dat eiser naast de Wahjonguitkering ander inkomen heeft genoten, dat zowel relatief als absoluut van substantiële omvang is geweest, en dat eiser dus niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarom is omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing hetgeen inhoudt dat eiser overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre verweerder het belastbare resultaat op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

16. De omkering en verzwaring van de bewijslast geeft verweerder niet de bevoegdheid de aanslag naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting.

17. Verweerder heeft het resultaat uit werkzaamheden geschat op het bedrag dat in 2008 voor een BMW van het bouwjaar 2001 had moeten worden betaald. Dit bedrag zou in 2010 tussen € 13.000 en € 19.000 zijn. De rechtbank acht het dan ook een redelijke schatting dat de BMW twee jaar eerder € 25.000 waard was.

18. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet overtuigend aangetoond dat het belastbaar resultaat te hoog is vastgesteld.

19. Verweerder heeft aan eiser een vergrijpboete opgelegd ingevolge artikel 67d van de AWR en stelt zich op het standpunt dat het aan (voorwaardelijk) opzet is te wijten dat eiser onjuist of onvolledig aangifte heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geslaagd is in de op hem rustende bewijslast dat eiser met het verzwijgen van de inkomsten uit werkzaamheden willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem ingediende aangifte onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De rechtbank acht het door verweerder toegepaste boetepercentage van 50 in beginsel in overeenstemming met de ernst van het vergrijp. Ook overigens acht de rechtbank de boete passend en geboden.

20. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. In hoger beroep herhaalt belanghebbende zijn voor de rechtbank ingenomen standpunten. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat de Inspecteur het in het geding zijnde belastbare inkomen uit werk en woning op een te hoog bedrag heeft vastgesteld, zodat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen dat belanghebbendes beroep dienaangaande ongegrond dient te worden verklaard. Het hof acht de zienswijze van de rechtbank en de gronden waarop deze zienswijze berust, juist en maakt deze tot de zijne.

7.2. Voor wat betreft de boete voegt het Hof het volgende toe.

7.2.1. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende inkomsten uit drugsactiviteiten heeft genoten en dat belanghebbende de inkomsten daaruit heeft verzwegen ten tijde van het doen van de aangifte, terwijl de plicht tot het doen van aangifte ter zake van die genoten inkomsten van algemene bekendheid is. De Inspecteur leidt daaruit af dat de genoten inkomsten opzettelijk en bewust niet in de aangifte zijn vermeld.

7.2.2. Gelet op het bestedingspatroon van belanghebbende, blijkende uit de aankoop van de BMW, de betaling van de motorrijtuigenbelasting en de koop van een vliegticket, is het hof met de rechtbank van oordeel dat - mede nu niet van andere niet-belaste inkomsten of voorhanden zijnde vermogensbestanddelen is gebleken - het aannemelijk is dat belanghebbende naast de Wajonguitkering ander inkomen heeft genoten, dat zowel relatief als absoluut van substantiële omvang is geweest. Voorts staat vast dat belanghebbende die inkomsten niet in zijn aangifte heeft vermeld, zodat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

7.2.3. Uit het feit dat belanghebbende andere inkomsten heeft genoten en uit het feit dat belanghebbende die inkomsten niet in zijn aangifte heeft vermeld, leidt het Hof het vermoeden af dat belanghebbende de aangifte voor de inkomstenbelasting opzettelijk onjuist of onvolledig heeft gedaan, of althans in de wetenschap van de aanmerkelijke kans dat dit het geval zou zijn en desalniettemin – die kans bewust accepterend – de aangifte heeft gedaan zoals hij heeft gedaan. Uit voormelde bewijsmiddelen vloeit een reeds zodanige verdenking voort, dat die vraagt om een uitleg van belanghebbende, die hij niet heeft gegeven.

7.2.4. Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof bewezen dat het aan de (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten dat de aangifte onjuist, dan wel onvolledig is gedaan. In de omstandigheid dat de grondslag voor de boete is vastgesteld met toepassing van omkering van de bewijslast ziet het hof geen reden de boete te matigen.

7.3. Het vorenstaande voert tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Derhalve moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.J.J. Engel, en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier E. Kalac. De beslissing is op 29 januari 2013 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.