Gerechtshof Den Haag, 06-03-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1115 BZ8191, BK-11/00837
Gerechtshof Den Haag, 06-03-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1115 BZ8191, BK-11/00837
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 6 maart 2013
- Datum publicatie
- 22 april 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8191
- Zaaknummer
- BK-11/00837
Inhoudsindicatie
Voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Alleenstaande ouderkorting. In geschil is of de voorlopige aanslag moet worden verminderd wegens schending van het vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-11/00837
Uitspraak d.d. 6 maart 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2011, nummer AWB 11/4564, betreffende de na te vermelden aanslag.
Aanslag, beschikking heffingsrente, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een automatische voorlopige teruggaaf toegekend in verband met de alleenstaande ouderkorting. De teruggaaf bedroeg € 1.459.
Aan belanghebbende is nadien een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd van € 1.122.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de voorlopige aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. Belanghebbende heeft bij brief van 19 maart 2012 gereageerd op de conclusie van dupliek. Hiervan is een afschrift naar de wederpartij gezonden.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 januari 2013, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 21 december 2012 en daarna bij brief van 28 december 2012, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is geboren op [dag en maand] 1959 en is ongehuwd. Zij heeft twee kinderen, [A], geboren op [dag en maand] 1979, en [B], geboren op [dag en maand] 1984.
3.2. Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat beide kinderen het hele jaar 2008 op het woonadres van belanghebbende waren ingeschreven.
3.3. Aan belanghebbende is in verband met de alleenstaande ouderkorting met dagtekening
15 januari 2008 een voorlopige teruggaaf toegekend van € 1.459. Nadien is aan belanghebbende met dagtekening 17 juli 2009 een voorlopige aanslag opgelegd waarbij de alleenstaande ouderkorting niet is toegekend.
3.4. Belanghebbende heeft in het jaar 2008 een uitkering genoten op grond van de Wet werk en bijstand (WWB-uitkering). De WWB-uitkering is door de uitkeringsinstantie verminderd wegens de voorlopige teruggaaf. Het totaalbedrag van de korting bedroeg € 1.458,96.
3.5. Aan belanghebbende is ook in het jaar 2009 in verband met de alleenstaande ouderkorting een voorlopige teruggaaf toegekend. Deze voorlopige teruggaaf is gevolgd door een voorlopige aanslag, waarbij de alleenstaande ouderkorting niet is toegekend en waarbij de WWB-uitkering voor dat jaar eveneens wegens de voorlopige teruggaaf is verminderd.
3.6. Tot de gedingstukken behoort een brief van 22 december 2010 van de gemeente [Z] waarin het volgende is vermeld:
”(…)
U ontvangt een WWB-uitkering.
Vanaf 22 december 2010 wijzigen wij uw uitkering voor levensonderhoud op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Nabetaling inkomstenbelasting
Wij betalen € 816,04 na vanwege de aanslag inkomstenbelasting over 2009.
Wij hebben het bedrag overgemaakt aan de belastingdienst.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil de vraag of de voorlopige aanslag moet worden verminderd wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, en de Inspecteur ontkennend.
4.2. Belanghebbende stelt dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel en voert daartoe, naar het Hof begrijpt, het volgende aan:
In het jaar 2009 is ook een voorlopige aanslag opgelegd, waarbij de alleenstaande ouderkorting niet is toegekend. De Inspecteur heeft voor dat jaar in overleg met de uitkeringsinstantie de vereffening van de voorlopige aanslag opgelost en heeft toegezegd dit ook voor het jaar 2008 te zullen doen. Voorts had de Belastingdienst alle informatie op grond waarvan duidelijk moest zijn dat belanghebbende geen recht had op de alleenstaande ouderkorting en desondanks is bij de voorlopige teruggaaf de alleenstaande ouderkorting toegekend.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt naar het Hof begrijpt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de voorlopige aanslag met een bedrag van € 1.459 met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
” 4. De alleenstaande ouderkorting is geregeld in artikel 8.15 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Dit artikel luidt, voor zover hier van belang:
“1. De alleenstaande-ouderkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
a.
geen partner heeft;
b.
een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c.
deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.
2. De alleenstaande-ouderkorting bedraagt € 1459.”
4.1. Om in aanmerking te komen voor de korting moet worden voldaan aan alle in de Wet onder a, b,en c genoemde voorwaarden. Vast staat dat het kind [A] is geboren op [dag en maand] 1979 en dus bij aanvang van het kalenderjaar ouder was dan 27 jaar. Reeds hierom heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, terecht de voorlopige aanslag opgelegd zonder rekening te houden met de alleenstaande-ouderkorting.
5. Dat eiseres is gekort op haar uitkering in verband met de toekenning van de alleenstaande ouderkorting, maakt niet dat de aanslag onjuist is en dat verweerder deze niet aan eiseres heeft mogen opleggen. Evenmin brengt dit mee dat verweerder, zoals eiseres kennelijk meent, het aldus verschuldigde bedrag zou moeten invorderen bij de desbetreffende uitkeringsinstantie. Voor zover eiseres van mening is dat zij ten onrechte is gekort op haar uitkering ligt het op haar weg om met de uitkeringsinstantie contact op te nemen.
6. Dat eiseres de voorlopige teruggaaf niet zelf heeft aangevraagd doet aan het voorgaande niet af. De verlening van een voorlopige teruggaaf als de onderhavige verloopt automatisch en is gebaseerd op geschatte gegevens. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om deze gegevens te controleren en indien onjuist bevonden te (laten) corrigeren.
7. Verweerder heeft de in rekening gebrachte heffingsrente berekend met inachtneming van artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Gesteld noch gebleken is dat het bedrag aan heffingsrente niet juist is berekend. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om de heffingsrente te matigen.
8. Gelet op wat hiervoor is verwogen, is het beroep ongegrond verklaard.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Partijen zijn het er over eens dat de alleenstaande ouderkorting niet van toepassing is. Het Hof volgt partijen in hun gezamenlijke standpunt, nu dit niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
7.2. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door niet conform haar toezegging zorg te dragen voor de vereffening van de voorlopige aanslag.
7.3. Een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, daaronder begrepen het vertrouwensbeginsel, kan, indien het wordt gehonoreerd, slechts ertoe leiden dat toepassing van de heffingswet achterwege moet blijven en dat de aanslag dientengevolge wordt vernietigd of verminderd. Het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet worden aangewend om te bewerkstelligen dat de Inspecteur gaat bemiddelen bij de vereffening van de voorlopige aanslag. Belanghebbende dient zich hiervoor - zoals de Inspecteur haar ook al te kennen heeft gegeven - te wenden tot de Gemeente [Z]. Ook indien belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de Inspecteur heeft toegezegd dat de voorlopige aanslag zal vervallen, faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel, aangezien belanghebbende, op wie de bewijslast rust, daartoe geen, althans onvoldoende feiten heeft gesteld.
7.4. De Inspecteur is voorts niet verplicht de voorlopige aanslag vast te stellen overeenkomstig een onjuiste voorlopige teruggaaf. Dit kan, op grond van gewekt vertrouwen, slechts anders zijn indien door bijkomende omstandigheden de voorlopige teruggaaf bij belanghebbende de indruk kon wekken te berusten op een uitdrukkelijke standpuntbepaling van de Inspecteur. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die bij haar de indruk hebben gewekt dat de voorlopige teruggaaf berust op een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur. Ook de omstandigheid dat de Inspecteur bij het opleggen van de voorlopige aanslag over informatie zou beschikken waaruit afgeleid kon worden dat belanghebbende geen recht had op de alleenstaande ouderkorting, maakt dit niet anders, omdat - naar niet in geschil is - deze teruggaaf zonder inhoudelijke beoordeling is verleend.
7.5. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de Inspecteur bij de toekenning van de voorlopige teruggaaf onzorgvuldig is geweest en hiermee het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, faalt deze stelling bij gebrek aan feitelijke grondslag.
7.6. Het vorenstaande voert tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Beslist dient te worden als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.W. baron van Knobelsdorff en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 6 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.