Gerechtshof Den Haag, 03-04-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1113 BZ8219, BK-12/00330
Gerechtshof Den Haag, 03-04-2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1113 BZ8219, BK-12/00330
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 april 2013
- Datum publicatie
- 22 april 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8219
- Zaaknummer
- BK-12/00330
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Aanslag terecht en naar het juiste bedrag vastgesteld. Aanslag tijdig vastgesteld. De door belanghebbende gestelde gebreken aan de uitspraak van de rechtbank doen, wat daarvan zij, niet af aan de juistheid van de uitspraak. De afhandeling van de klachtenbrief door de Belastingdienst, en in het kader daarvan de door belanghebbende geëiste dwangsom staan geheel los van deze gerechtelijke procedure en het Hof is niet bevoegd om daarover te oordelen.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00330
Uitspraak d.d. 3 april 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag
van 22 februari 2012, nummer AWB 11/7830, betreffende de hierna vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 68.121.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. Het Hof heeft op 6 juni 2012 en 23 oktober 2012 van de zijde van belanghebbende nadere stukken ontvangen.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 maart 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft in het jaar 2008 de volgende looninkomsten uit tegenwoordige dan wel vroegere dienstbetrekking genoten:
- [A] B.V: € 46 met een loonheffing van € 16;
- [B]: € 33.611 met een loonheffing van € 10.532; en
- [C] N.V.: € 34.464 met een loonheffing van € 10.897.
3.2. Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 op 16 maart 2009 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.611. In de aangifte is enkel het door [B] uitgekeerde bedrag van
€ 33.611 aangegeven.
3.3. De Inspecteur heeft de aanslag met inbegrip van de hiervoor vermelde bedragen aan loon, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.121.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is vastgesteld, hetgeen de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende stelt dat de aanslag niet tot het juiste bedrag is vastgesteld en voert, naar het Hof begrijpt, daartoe aan dat:
- zij twee aangiften heeft ingediend en daarin al haar inkomsten heeft verantwoord;
- de aanslag te laat is opgelegd;
- er formele gebreken aan de uitspraak van de rechtbank kleven. De rechter heeft ter zitting over het uitblijven van een reactie op haar klachtenbrief immers iets anders gezegd dan in de uitspraak is vermeld. Ook betoogt zij dat de beslissing van de rechtbank niet op 22 februari 2012 in het openbaar is uitgesproken, aangezien zij op die dag daar niet aanwezig was;
- de Belastingdienst, door niet te reageren op haar klachtenbrief en door invorderingsmaatregelen te nemen terwijl een hogerberoepsprocedure loopt, onbehoorlijk handelt. Zij eist een dwangsom van de belastingdienst wegens het niet behandelen van haar klachtenbrief.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.611 met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
”Overwegingen
1. Eiseres heeft op 16 maart 2009 over het jaar 2008 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.611. Daarbij heeft zij een bedrag van € 33.611 als uitkering van [B] in aanmerking genomen. Bij de ingehouden loonheffing heeft eiseres een bedrag vermeld van € 10.532.
2. Bij controle van de aangifte is verweerder gebleken dat eiseres een deel van haar inkomsten niet had vermeld. Met dagtekening 19 augustus 2011 is vervolgens aan eiser voor het jaar 2008 een definitieve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.121.
3. Verweerder heeft een kopie van een renseignement overgelegd, waarop staat vermeld dat eiseres in totaal € 68.121 (het onder 1 vermelde bedrag van € 33.611, € 46 van [A] BV en € 34.464 van [C] NV) aan looninkomsten heeft genoten. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van deze opgave te twijfelen. Verweerder heeft dan ook terecht een bedrag van € 68.121 aan looninkomsten in aanmerking genomen. Aldus is de definitieve aanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
4. Eiseres betwist niet dat zij de onder 3 vermelde inkomsten heeft genoten, doch zij voert aan dat zij op advies van diverse belastingadviseurs de inkomsten van € 33.611 en € 34.464 apart heeft aangegeven in twee aangiften en dat zij het onredelijk vindt dat, nu verweerder één aanslag heeft opgelegd, zij over een deel daarvan in de hoogste belastingschijf valt. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat het aangeven van bedragen in aparte aangiften niet mogelijk is en dat het aan eiseres gegeven advies onjuist is, hetgeen voor rekening en risico van eiseres dient te komen.
5. Met betrekking tot hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat van enig onzorgvuldig handelen aan de zijde van verweerder bij het opleggen van de onderhavige aanslag geen sprake is. Voor zover het beroep ziet op het niet afhandelen van een klacht van eiseres door het Ministerie van Financiën verklaart de rechtbank zich onbevoegd.
6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is vastgesteld. Het Hof neemt dit oordeel over en maakt de daartoe gebezigde gronden, vermeld in rechtsoverwegingen 3 tot en met 5, tot de zijne. In hoger beroep heeft belanghebbende geen gronden aangevoerd die het Hof tot een ander oordeel leiden. Het Hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking.
7.2. De stelling van belanghebbende dat zij een tweede aangifte heeft ingediend waarin de overige bedragen aan loon zijn vermeld kan haar niet baten, aangezien de aanslag ook in dat geval, naar een juist bedrag is vastgesteld. De aanslag is voorts tijdig, binnen de in het derde lid van artikel 11 van de Algemene wet rijksbelastingen vermelde termijn vastgesteld.
7.3. De door belanghebbende gestelde gebreken aan de uitspraak van de rechtbank doen, wat daarvan zij, niet af aan de juistheid van de aanslag. Dat geldt eveneens voor de overige klachten van belanghebbende. Belanghebbende had immers, zoals de Inspecteur ter zitting terecht heeft aangevoerd, de invorderingsmaatregelen kunnen opschorten, door uitstel van betaling te verzoeken bij de Ontvanger. Voorts staat de afhandeling van de klachtenbrief door de Belastingdienst, en in het kader daarvan de door belanghebbende geëiste dwangsom geheel los van deze gerechtelijke procedure en is het Hof niet bevoegd om daarover te oordelen. De bescherming van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, waar belanghebbende kennelijk een beroep op doet, moet immers zelfstandig via een eigen procedure worden ingeroepen en ziet uitsluitend op de gevallen dat de overheid niet binnen de wettelijke termijnen een besluit op een aanvraag of een bezwaarschrift neemt. Voor zover belanghebbende in dit geschil een beroep doet op het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur faalt dit bij gebrek aan feitelijke grondslag.
7.4. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 3 april 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.