Gerechtshof Den Haag, 01-05-2013, BZ9693, BK-12-00594
Gerechtshof Den Haag, 01-05-2013, BZ9693, BK-12-00594
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 mei 2013
- Datum publicatie
- 8 mei 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9693
- Zaaknummer
- BK-12-00594
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitnodiging tot het doen van aangifte, noch de herinnering, noch de aanmaning door hem zijn ontvangen, dit ten gevolge van problemen met de postbezorging in de buurt waarin hij woont. De inspecteur heeft dit gemotiveerd bestreden en heeft naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden. Belanghebbendes beroep op afwezigheid van alle schuld faalt. Geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding. Geen sprake van schending proportionaliteitsbeginsel.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00594
Uitspraak d.d. 1 mei 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2012, kenmerk nr. AWB 12/1359, betreffende na te noemen beschikking.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.740. Gelijktijdig heeft de Inspecteur bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en tegen de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
1.3. Op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is in hoger beroep een griffierecht geheven van in totaal € 115 voor de behandeling van de zaak. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 maart 2013, gehouden te Den Haag. Daar is de Inspecteur verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 15 maart 2013 de griffier telefonisch meegedeeld dat hij noch belanghebbende zullen verschijnen en daarbij niet om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. De griffier heeft van het ter zitting verhandelde een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. De Inspecteur heeft op 27 februari 2010 belanghebbende een uitnodiging gezonden tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 (de aangifte).
3.2. Op 9 juli 2010 is een herinnering aan belanghebbende verzonden tot het doen van de voormelde aangifte.
3.3. De Inspecteur heeft een kopie overgelegd uit het DAS-systeem van een brief van 14 september 2010 waarin belanghebende wordt aangemaand tot het doen van de aangifte. Daarbij is als uiterste datum 28 september 2010 vermeld.
3.4. De Inspecteur heeft geen aangifte van belanghebbende ontvangen en heeft met dagtekening 21 september 2011 de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen van € 25.740. Bij in hetzelfde biljet vervatte beschikking is de onder 1.1 genoemde boete opgelegd.
3.5. Op 11 oktober 2011 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Hij verzoekt de aanslag te herzien en maakt tevens bezwaar tegen de boetebeschikking. In het bezwaarschrift wordt zowel tegen de aanslag 2008 als 2009 bezwaar gemaakt. Als bijlage wordt een inkomensopstelling voor het jaar 2008 bijgevoegd. In de brief wordt tevens meegedeeld dat belanghebbende problemen ondervindt met de postbezorging.
3.6. Op 17 oktober 2011 vraagt de Inspecteur belanghebbende schriftelijk om informatie en wordt hij nogmaals gevraagd aangifte te doen voor het jaar 2009. Een reactie van de kant van belanghebbende blijft uit.
3.7. Op 15 november 2011 wordt een rappel verstuurd.
3.8. Op 29 november 2011 deelt de Inspecteur belanghebbende mee het voornemen te hebben zijn bezwaar, zowel voor de aanslag als voor de boetebeschikking, af te wijzen. Als bijlage bij de brief heeft de Inspecteur een reactieformulier met retourenvelop gevoegd. De Inspecteur heeft voor de beantwoording van de brief op telefonisch verzoek van de gemachtigde uitstel verleend tot 6 januari 2012 in verband met de postbezorging (zie daarvoor de aantekening op de kopie van de brief). Er is geen reactie van belanghebbende ontvangen.
3.9. Op 10 januari 2012 heeft de Inspecteur de uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar wordt op alle punten afgewezen.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt in hoger beroep verdeeld het antwoord op de vraag of de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende de aanmaning voor het doen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 heeft ontvangen.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt – zakelijk weegegeven – het volgende aangevoerd.
Hij heeft zowel de uitnodiging tot het doen van de aangifte, als de herinnering en de aanmaning niet ontvangen. Dit is volgens hem te wijten aan de slechte postbezorging in de wijk waarin hij woont. Daartoe heeft hij verwezen naar een aantal overgelegde verklaringen van buurtbewoners.
De rechtbank heeft bij het afwijzen van het beroep een verkeerde lezing gegeven aan het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006, nr. 41882, LJN AZ4416.
Voorts is sprake van afwezigheid van alle schuld, heeft de Inspecteur het proportionaliteitsbeginsel geschonden en heeft belanghebbende verschoonbaar de termijn voor het doen van aangifte overschreden.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de beschikking tot nihil.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“3. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres rechtvaardigt. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (zie Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41 882, LJN AZ4416).
4. Verweerder heeft hiertoe een kopie van de aanmaning en een kopie van de adresgegevens zoals opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie overgelegd. Met deze bewijsstukken heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij de aanmaning naar het juiste adres van eiser heeft verzonden.
5. Zoals onder 3 is overwogen rechtvaardigt de verzending van de aanmaning naar het adres van eiser het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dan is het aan eiser om dit vermoeden te ontzenuwen. Hierin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De rechtbank overweegt hierbij dat eisers verklaring over de slechte postbezorging in de wijk waarin hij woont daartoe onvoldoende is. Ook de enkele verklaringen van zijn buurtgenoten leiden er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat de ontvangst of aanbieding van de stukken redelijkerwijs moet worden betwijfeld. De verklaringen zijn afkomstig van buurtgenoten die wel tijdig hun aangifte IB/PVV hebben gedaan, die verklaringen ondersteunen dan ook niet de stelling dat de poststukken van de belastingdienst niet goed worden ontvangen. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat alle drie de brieven inzake de aangifte IB/PVV 2009 (de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning) niet op het adres van eiser zijn ontvangen dan wel aangeboden. Nu niet in geschil is dat eiser niet (tijdig) de aangifte IB/PVV 2009 heeft ingediend, is de boete naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd.
6. Op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mag de inspecteur een verzuimboete van maximaal € 4.920 opleggen indien hij de belastingplichtige na het verstrijken van de gestelde termijn heeft aangemaand tot het doen van aangifte en de belastingplichtige de aangifte niet binnen de in de aanmaning vermelde termijn heeft ingediend. Op grond van § 21, tweede lid, van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst legt de inspecteur bij een aangifteverzuim in beginsel een verzuimboete op van € 226. De rechtbank acht de boete, gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden en ziet geen reden voor een matiging van de boete.
7. De stelling van eiser dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, nu de nadere motivering van zijn bezwaar hierin niet is meegenomen, faalt. De nadere motivering van het bezwaar is door verweerder na het doen van de uitspraak op bezwaar ontvangen. Verweerder heeft de nadere motivering terecht als beroepschrift aangemerkt en ingevolge artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgestuurd naar de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van strijd met artikel 7:12 Awb vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitnodiging tot het doen van aangifte, noch de herinnering, noch de aanmaning door hem zijn ontvangen, dit ten gevolge van problemen met de postbezorging in de buurt waarin hij woont. De Inspecteur heeft dit gemotiveerd bestreden en heeft naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden. Het Hof slaat daartoe mede acht op de geloofwaardige uiteenzetting van de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting omtrent de wijze waarop de verzending van aanmaningen door de Belastingdienst is georganiseerd, inhoudende dat eerst nadat een aanmaning aan een belastingplichtige wordt verzonden, een digitale kopie daarvan wordt opgeslagen in het DAS-systeem van de Belastingdienst. In combinatie met de tot de gedingstukken behorende kopie uit dat systeem van de aanmaningsbrief, acht het Hof aannemelijk dat de aanmaning naar het adres van belanghebbende is verzonden. Dat betekent, gezien HR 15 december 2006, nr. 41.882, LJN AZ4416, dat het vermoeden is gewettigd dat de aanmaning op het adres van belanghebbende is ontvangen of aangeboden. Alsdan ligt het op de weg van belanghebbende dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
7.2. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in de ontzenuwing van het zojuist bedoelde vermoeden. Daartoe verwijst het Hof naar overweging 5 van de rechtbank in de bestreden uitspraak, welk oordeel het Hof overneemt en tot de zijne maakt. In aanvulling daarop overweegt het Hof nog het navolgende. Belanghebbende is met de door hem overgelegde bescheiden, waaronder verklaringen van buurtbewoners, te weten mevrouw [A], de heer [B] en [C], niet geslaagd in het aannemelijk maken van het tegendeel. Het Hof trekt uit die bescheiden niet de conclusie die belanghebbende daaruit trekt, nu de betrokkenen tijdig en regelmatig aangifte hebben gedaan. Daaruit leidt het Hof af dat de uitnodiging tot het doen van aangifte hen wel tijdig heeft bereikt. Tot het verzenden van herinneringen dan wel aanmaningen is het bij hen niet gekomen. De algemene stelling dat de postbezorging in de woonbuurt van belanghebbende te wensen overlaat, acht het Hof onvoldoende voor het ontzenuwen van het voornoemde vermoeden.
7.3. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op de afwezigheid van alle schuld onder verwijzing naar de slechte postbezorging. Aangezien aannemelijk is dat de aanmaning belanghebbende heeft bereikt, faalt dat beroep.
7.4. Voorts heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding bij de ontvangst van de aanmaning, omdat, naar belanghebbende stelt, op zijn minst onzekerheid bestaat omtrent de ontvangst van de aanmaning. Dit betoog stuit af op het vorenoverwogene.
7.5. Tot slot heeft belanghebbende een beroep gedaan op het proportionaliteitsbeginsel en heeft daarbij gewezen op het bedrag van de verschuldigde belasting (€ 694) en de bij beschikking vastgestelde verzuimboete (€ 226). Ook hier vermag het Hof belanghebbende niet te volgen, immers er is geen rechtsregel die belet dat een boete hoger uitvalt dan het bedrag van de enkelvoudige belasting (vergelijk HR 11 februari 2005, nr. 38.505, LJN AS5791), een situatie die zich in het onderhavige geval overigens niet voordoet. Andere feiten en/of omstandigheden - anders dan dat belanghebbende altijd aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, hetgeen te dezen niet relevant is - zijn van de zijde van belanghebbende niet gesteld. Het Hof acht ook overigens geen termen aanwezig voor boetematiging.
7.6. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemeen wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, H.A.J. Kroon en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 1 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.