Home

Gerechtshof Den Haag, 08-03-2013, CA1670, BK-11/00822

Gerechtshof Den Haag, 08-03-2013, CA1670, BK-11/00822

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
8 maart 2013
Datum publicatie
31 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1670
Formele relaties
Zaaknummer
BK-11/00822

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Gebruik auto tijdens schorsing. Naheffingsaanslag en boete ten onrechte opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-11/00822

Uitspraak van 8 maart 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Centrale administratie (kantoor [P]), de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2011, nummer AWB 11/3981, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en beschikking.

Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende zijn over het tijdvak van 23 mei 2009 tot en met 22 mei 2010 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer 1]) van € 1.535 en bij beschikking een boete van € 1.535 opgelegd.

1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 41 is geheven.

1.4. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten van € 17,20 en gelast het griffierecht van € 41 aan belanghebbende te vergoeden.

Geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.

2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 januari 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is gedurende het heffingstijdvak eigenaar van een personenauto, merk Peugeot, type 806 1.9 D Turbo. Voor de auto is het kenteken [XX-XX-XX] opgegeven.

3.2. De dag van de dagtekening van de eerste tenaamstelling van het voor de auto afgegeven kentekenbewijs is 23 november 1995.

3.3. Belanghebbende is met ingang van 12 december 1997 in het kentekenregister geregistreerd als houder van de auto.

3.4. Op aanvraag van belanghebbende heeft de RDW de geldigheid van het kentekenbewijs met ingang van 31 maart 2009 geschorst. De schorsing duurt tot en met 29 maart 2010. Vervolgens is op aanvraag van belanghebbende de geldigheid van het kentekenbewijs met ingang van 29 maart 2010 opnieuw geschorst.

3.5. De Inspecteur beschikte over informatie van de justitiële autoriteiten dat op 12 maart 2010 met de auto gebruik is gemaakt van de weg in de zin van artikel 5 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. In verband hiermee heeft hij met dagtekening 4 juni 2010 aan belanghebbende over het onderhavige tijdvak een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer 2]) van € 1.535 en een boete van € 1.535 opgelegd. De naheffingsaanslag is aangekondigd bij brief van 26 april 2010.

3.6. Nadien is twijfel omtrent de juistheid van die informatie reden geweest dat het Centraal Justitieel Incassobureau twee sanctiebeschikkingen betreffende de op 12 maart 2010 gedane constateringen heeft ingetrokken. Op grond hiervan heeft de Inspecteur blijkens een brief aan belanghebbende van 5 november 2010 de naheffingsaanslag ingetrokken. Vervolgens heeft belanghebbende het beroep bij de rechtbank dienaangaande ingetrokken.

3.7. De Inspecteur beschikte over informatie van de justitiële autoriteiten dat op 23 april 2010 met de auto gebruik is gemaakt van de weg. In verband hiermee heeft hij met dagtekening 24 december 2010 aan belanghebbende over het onderhavige tijdvak een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, te weten de onderwerpelijke naheffingsaanslag, van € 1.535 en een boete van € 1.535 opgelegd. De naheffingsaanslag is aangekondigd bij brief van 8 december 2010.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft overwogen:

”(…)

1 Blijkens kentekenregistratie is [belanghebbende] vanaf 12 december 1997 houder van een personenauto, merk Peugeot, met kenteken [XX-XX-XX] (hierna: het motorrijtuig). Het kentekenbewijs deel I van het motorrijtuig is afgegeven op 26 juli 1993. De geldigheid van het kentekenbewijs is vanaf 29 maart 2010 geschorst omdat op 12 maart 2010 is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik van de weg is gemaakt (hierna: constatering 1).

2 Tot de gedingstukken behoort een ’Controleformulier Schorser’ van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: het CJIB) waarin onder meer is vermeld dat op 23 april 2010 bij een trajectcontrole op de A12 te Woerden is geconstateerd (hierna: constatering 2) dat met het motorrijtuig de aldaar toegestane maximumsnelheid met 16 kilometer per uur is overschreden.

3 Naar aanleiding van constatering 2 is aan [belanghebbende] op grond van het bepaalde in artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, de onderhavige naheffingsaanslag over het tijdvak 23 mei 2009 tot en met 22 mei 2010 opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1.535 en de boete bedraagt eveneens € 1.535.

4 In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd.

5 Tot de gedingstukken behoort een aan [belanghebbende] gerichte brief van [de Inspecteur] betreffende constatering 1 (hierna: de brief), met dagtekening 26 april 2010. In de brief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

’Betreft:

Vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking

(…)

Op 12 maart 2010 om 16.54 uur is geconstateerd dat met het onderstaande voertuig gebruik van de weg is gemaakt. De controle vond plaats te (…)

Kenteken : [XX-XX-XX]

(…)

De geldigheid van het kentekenbewijs van dit motorrijtuig was geschorst van 31 maart 2009 tot en met 28 maart 2010 en weer vanaf 29 maart 2010.

(…)

Overige mededeling(en)

Door de schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs is de heffing van de motorrijtuigenbelasting opgeschort. De Belastingdienst/Centrale administratie heeft door een controle vastgesteld dat met het motorrijtuig toch gebruik van de weg is gemaakt. Daarom wordt de schorsing voor de motorrijtuigenbelasting beëindigd en ontvangt u met ingang van 23 mei 2010 (opnieuw) een rekening. Wilt u de betaling van de motorrijtuigenbelasting opnieuw opschorten, dan moet u op het postkantoor de schorsing van het kentekenbewijs eerst opheffen en dan opnieuw schorsen. Het is van belang dat u mij hiervan op de hoogte stelt.

(… )’

6 [Belanghebbende] heeft aangevoerd dat hij aan de brief het vertrouwen heeft ontleend dat de schorsing was beëindigd. Voorts heeft hij ter zitting onweersproken gesteld dat hij de brief vóór 23 april 2010 heeft ontvangen. Dat laatste komt de rechtbank niet onaannemelijk voor nu de Belastingdienst vaker een in de toekomst gelegen dagtekening op haar brieven vermeldt. Derhalve heeft [belanghebbende] aan de brief het vertrouwen kunnen ontlenen dat de schorsing was beëindigd op het moment van de constatering 2. De onderhavige naheffingsaanslag is aldus ten onrechte opgelegd.

7 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

8 De rechtbank vindt aanleiding [de Inspecteur] te veroordelen in de kosten die [belanghebbende] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 17,20 wegens reiskosten (openbaar vervoer tweede klas) van [belanghebbende] en [A] die als bijstand aanwezig was ter zitting.

(…)”

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de naheffingsaanslag en de boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.

5.2. De Inspecteur stelt zich onder andere op het standpunt dat belanghebbende aan de brief van 26 april 2010 niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de geldigheid van het kenteken op 23 april 2010 niet langer was geschorst.

5.3. Belanghebbende meent dat de rechtbank de naheffingsaanslag en de boete terecht heeft vernietigd.

5.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

6.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt niet dat belanghebbende ter zitting heeft gesteld dat hij de brief van 26 april 2010 van de Inspecteur op of vóór 23 april 2010 heeft ontvangen. Zo dit het gevolg is van een omissie in het proces-verbaal, dan moet uit de inhoud van het proces-verbaal worden afgeleid dat de Inspecteur voor de rechtbank het standpunt huldigde dat belanghebbende die brief niet eerder dan 26 april 2010 heeft ontvangen. In het licht daarvan is het oordeel van de rechtbank, zoals verwoord in punt 6 van haar uitspraak, onbegrijpelijk. In hoger beroep heeft de Inspecteur met bescheiden aannemelijk gemaakt dat de brief van 26 april 2010 niet eerder dan op die datum is verzonden. Dit noopt tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank niet alleen onbegrijpelijk is, maar ook onjuist, voor zover het inhoudt dat belanghebbende terecht een beroep doet op het vertrouwensbeginsel.

7.2. Niettemin kunnen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking niet in stand blijven.

7.3. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de constatering dat op 12 maart 2010 met de auto gebruik is gemaakt van de weg, over het onderhavige tijdvak een eerste naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft die naheffingsaanslag eigener beweging ingetrokken. Kort nadien heeft de Inspecteur de onderwerpelijke, tweede naheffingsaanslag opgelegd. In het beroepschrift in eerste aanleg klaagt belanghebbende met de bewoordingen: ”(…) Dit is een herhaalde poging van de Belastingdienst om toch gelijk te krijgen. (…)”.

7.4. De klacht van belanghebbende begrijpt het Hof aldus, dat de Inspecteur de eerste naheffingsaanslag heeft vernietigd, terwijl hij op de hoogte was van het gebruik van de weg met de auto op 23 april 2010 en ook wist, zonder belanghebbende in kennis te stellen, dat hij dat feit ten grondslag zou leggen aan een tweede op te leggen naheffingsaanslag. Ter zitting heeft het Hof een en ander voorgehouden aan de Inspecteur. Volgens de Inspecteur, die desgevraagd verklaarde dat hij ten tijde van het vernietigen van de eerste naheffingsaanslag inderdaad op de hoogte was van de constatering dat op 23 april 2010 met de auto gebruik van de weg is gemaakt, staat niets het opleggen van een tweede naheffingsaanslag in de weg.

7.5. De onderwerpelijke, tweede naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 23 mei 2009 tot en met 22 mei 2010. Uitgaande van het gebruik van de weg op 12 maart 2010 dat ten grondslag lag aan de eerste naheffingsaanslag is met juistheid nageheven over vier perioden van drie maanden voorafgaand aan 23 mei 2010. De constatering van het gebruik van de weg op 23 april 2010 brengt mee dat naheffing eveneens over dat tijdvak moet plaatsvinden. Dit betekent dat de eerste naheffingsaanslag, gelet op de tweede constatering en ervan uitgaande dat die constatering verschuldigdheid van motorrijtuigenbelasting tot gevolg heeft, in stand had moeten blijven.

7.6. Dat alles voert het Hof tot de conclusie dat voor de onderwerpelijke, tweede naheffingsaanslag over het tijdvak van 23 mei 2009 tot en met 22 mei 2010, hetzelfde tijdvak als waarop de eerste naheffingsaanslag zag, onder de gegeven omstandigheden rechtens geen ruimte bestaat.

7.7. Op grond van het vorenoverwogene faalt het hoger beroep van de Inspecteur.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 23,24 wegens reiskosten. Belanghebbende heeft niet gesteld andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten te hebben gemaakt. Daarom acht het Hof geen termen aanwezig de vergoeding op een hoger bedrag vast te stellen.

8.2. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur wegens het door hem ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 454.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank; en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 23,24.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 8 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.