Home

Gerechtshof Den Haag, 12-02-2013, CA1878, BK-11/00780

Gerechtshof Den Haag, 12-02-2013, CA1878, BK-11/00780

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
12 februari 2013
Datum publicatie
3 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1878
Formele relaties
Zaaknummer
BK-11/00780

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Tegen de onderhavige aanslag is op 28 april 2008 bezwaar gemaakt. Het bezwaar besloten in de brief van 21 september 2010 is door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet mogelijk is tweemaal bezwaar tegen dezelfde aanslag in te dienen. Het door A en D namens belanghebbende gesloten compromis, waarbij het bezwaar van 28 april 2008 is ingetrokken, is rechtsgeldig tot stand gekomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-11/00780

Uitspraak van 12 februari 2013

in het geding tussen:

[X1] Holding B.V., gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 september 2011, in de zaak met nummer AWB 11/3764, betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag en boete.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, gedagtekend 16 december 2006, naar een belastbaar bedrag van € 5.998. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, gedagtekend 29 april 2008, naar een belastbaar bedrag van € 677.995. Bij afzonderlijke beschikkingen is aan belanghebbende een boete opgelegd ten bedrage van € 115.460 en een bedrag van € 36.185 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Het bij brief, gedagtekend 21 september 2010, tegen de navorderingsaanslag gemaakte bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 5 april 2011 niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband hiermee is door de griffier een griffierecht geheven van € 454

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. Belanghebbende heeft op 19 november 2012 en op 27 november 2012 een nader stuk bij het Hof ingediend. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

2.4. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 december 2012, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

3.1. Bij akte van 21 april 2005 zijn de aandelen van belanghebbende geleverd aan [X2] Holding B.V., waarvan de aandelen via de in [land] gevestigde [X3] Holding AB volledig in handen zijn van [A].

 

3.2. De aandelen van belanghebbende zijn bij akte van levering van 29 december 2006 geleverd aan [B], per die datum enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende.

 

3.3. Na een boekenonderzoek, waarvan op 25 maart 2008 een rapport is opgemaakt, is ambtshalve met dagtekening 29 april 2008 de onderhavige navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 opgelegd met daarbij een vergrijpboete van € 115.460. Op de laatste pagina van het rapport staat:

“Op 14 maart 2008 hebben de adviseur en gemachtigde van belastingplichtige de heren [C] en [D], tijdens een gesprek ten kantore van de Belastingdienst met mij, te kennen gegeven om ondanks het verstrijken van de reactietermijn, (…), alsnog met een reactie te komen.”

 

3.4. [B] heeft met dagtekening 19 september 2007 [C] van [E] schriftelijk gemachtigd de fiscale zaken van belanghebbende over de jaren 2004 en 2005 af te wikkelen. [B] heeft met dagtekening 19 september 2007 tevens [F] schriftelijk gemachtigd belanghebbende in fiscale zaken te vertegenwoordigen, zulks met de macht van substitutie.

 

3.5. [C] was tevens gemachtigde van de vennootschappen van [A] (de [X-groep]), waar soortgelijke fiscale problematiek speelde als bij belanghebbende. In april 2008 is [C] als accountant van de [X-groep] ontslagen en daarna trad [D] van kantoor [G] als gemachtigde van de [X-groep] op.

 

3.6. [F] heeft met dagtekening 28 april 2008 zonder het indienen van gronden bezwaar gemaakt tegen de onderhavige navorderingsaanslag.

 

3.7. Bij brief van 14 mei 2008 heeft [F] aan [A] geschreven:

“With references to the conversation with [B] at 14 may 2008 we would like to report you as follows.

We have objected to the decision concerning the corporation income tax for [X1] Holding over the year 2004. We have understood that you motivate the objection. Enclosed you will find a copy of the decision concerning the corporation income tax and the objection to the decision.

In the deed of supply of shares is spoken about assessment guarantees. This means that if any occurrence that take place before the acquisition is a responsibility for the old owner. When the objection to the decision concerning the corporation income tax failed and the amount of € 382.567 should have been paid, it becomes your responsibility.”

 

3.8. De Inspecteur heeft op 28 mei 2008 telefonisch contact opgenomen met [D] met het verzoek de lopende procedures van de [X-groep] en belanghebbende eventueel inhoudelijk af te stemmen met [F].

 

3.9. Bij brief van 17 juni 2008 heeft de Inspecteur aan [D] geschreven:

“Zoals bij u bekend heeft kantoor [F] te [Q] bij brief van 28 april 2008 bezwaar gemaakt tegen bovengenoemde navorderingsaanslag. Naar ik van u heb begrepen heeft u met de heer [H] van dit kantoor afgesproken dat u zou zorgdragen voor de verdere onderbouwing van het bezwaar. Reden waarom ik u verzoek het bezwaar te motiveren. Ik stel u hiertoe in de gelegenheid tot 9 juli 2008.”

3.10. [D] heeft met dagtekening 9 juni 2008 een gemotiveerd bezwaarschrift namens belanghebbende ingediend.

 

3.11. De Inspecteur is in overleg gegaan met [D] en [A]. Dit heeft erin geresulteerd dat zij tot overeenstemming zijn gekomen, inhoudend dat het in de voor het jaar 2004 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting neergelegde belastbare bedrag blijft gehandhaafd op € 677.995, dat de boete wordt verminderd tot een bedrag van € 5.000 en dat belanghebbende afziet van voortzetting van het bezwaar of het instellen van beroep. Dit een en ander is door [D] en [A] aan de Inspecteur bevestigd in de brief van 15 augustus 2008. In die brief is het bezwaar van belanghebbende tegen de onderhavige navorderingsaanslag en de boete ook daadwerkelijk ingetrokken.

 

3.12. Bij ambtshalve vermindering van 13 september 2008 is de vergrijpboete verlaagd naar € 5.000. Deze beschikking is aan belanghebbende verzonden. De navorderingsaanslag en de boete zijn betaald vanaf een bankrekening ten name van [X2] Holding B.V.

 

3.13. [F] heeft per brief van 21 september 2010 de Inspecteur verzocht om een kopie van het rapport van het boekenonderzoek van 25 maart 2008. De Inspecteur heeft deze brief opgevat als een nieuw bezwaarschrift tegen de onderhavige navorderingsaanslag en de boete.

 

3.14. Per brief van 11 oktober 2010 schrijft [F] aan de Inspecteur:

“Naar aanleiding van het boekenonderzoek is er een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2004 opgelegd met aanslagnummer [xx.xx.xxx.x.xx.xxxx]. Tegen deze aanslag is door ons kantoor op 28 april 2008 proforma bezwaar aangetekend. Blijkens de mededeling d.d. 12 september 2008 is op de aanslag een bedrag betaald van € 269.108, nadat de aanslag met dagtekening 13 september 2008 is verminderd met € 110.460 naar aanleiding van een bereikt compromis.

Het compromis is gesloten met de heer [A] van [X2] Holding B.V. De heer [A] was echter niet gemachtigd door [X1] Holding B.V. De heer [C] zou het compromis op deze wijze niet gesloten hebben.

Op basis van het bovenstaande zijn wij van mening, dat een vernietigbaar compromis is overeengekomen tussen de heer [A] en de Belastingdienst. De heer [B] behoudt zich het recht voor om opnieuw met u in overleg te treden over de hoogte van de navorderingsaanslag.”

 

3.15. In de brief aan de Inspecteur van 1 april 2011 schrijft [F] onder meer:

“De uitspraak op het bezwaarschrift d.d. 13 september 2008 is verstuurd naar het adres van [X1]. Aangezien [X1] van de ontvanger de mededeling kreeg, dat de aanslag was verminderd c.q. betaald, is geen beroep tegen de uitspraak ingediend.”

 

3.16. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet is ingediend binnen zes weken na dagtekening van de aanslag.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. In het bijzonder is in geschil of het gesloten compromis en de als uitvloeisel daarvan plaats gevonden hebbende rechtshandelingen, te weten het afgeven van de verminderingsbeschikking en de intrekking van het oorspronkelijke bezwaar rechtsgeldig zijn tot stand gekomen.

4.2. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. [F] heeft op 28 april 2011, en derhalve tijdig, een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft daar nooit op gereageerd, totdat [F] actie ondernam omdat er geen reactie kwam op het ingediende bezwaarschrift. Belanghebbende bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de Inspecteur redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat aan [D] en [A] een toereikende volmacht was verleend. Belanghebbende had immers op 24 maart 2008 en op 15 augustus 2008 nog nooit van [D] gehoord. Het gesloten compromis is derhalve ongeldig en belanghebbende dient alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om haar bezwaar nader toe te lichten.

Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Belanghebbende heeft immers niet de mogelijkheid gehad om tijdig in beroep te komen tegen de uitspraak op bezwaar van 13 september 2008, omdat deze niet aan het adres van belanghebbende is gezonden.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Hij stelt zich op het standpunt dat [F] blijkens de brieven van 23 januari 2009 en 23 april 2009 wel ervan op de hoogte was dat [D] door [A] als gevolmachtigde van belanghebbende in deze optrad. Voorts stelt de Inspecteur dat uit de brief van 1 april 2011 blijkt dat belanghebbende de beschikking van 13 september 2008 wel heeft ontvangen.

4.4. Voor hetgeen overigens door partijen is aangevoerd verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

5.2. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

“16. Aangezien reeds op 28 april 2008 bezwaar tegen de onderhavige aanslag was aangetekend, heeft verweerder het bezwaar besloten in de brief van 21 september 2010 naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het is immers niet mogelijk tweemaal bezwaar tegen dezelfde aanslag in te dienen. De rechtbank verstaat het beroep derhalve als gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar van 28 april 2008. In geschil is dan of het tussen verweerder en [D] en [A] gesloten compromis, waarbij het bezwaarschrift van 28 april 2008 is ingetrokken, rechtsgeldig is of dat verweerder nog uitspraak op dat bezwaar moet doen.

 

17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat [D] niet gemachtigd was tot het voeren van de bezwaarprocedure en het gesloten compromis daarom vernietigbaar is. Eiseres moet daarom in de gelegenheid worden gesteld de bezwaarprocedure opnieuw te voeren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het compromis rechtsgeldig is.

 

18. De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of er namens eiseres een rechtsgeldig compromis is gesloten door [D] en [A] als volgt. Ingevolge artikel 2.1 van de Awb kan een belastingplichtige zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Vereist is dit derhalve niet. Artikel 3:61 BW luidt:

“1. Een volmacht kan uitdrukkelijk of stilzwijgend worden verleend.

2. Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan.

(…)”

 

19. Vaststaat dat een schriftelijke machtiging namens eiseres aan [D] of [A] ontbreekt. Beoordeeld moet daarom worden of verweerder door verklaringen of gedragingen, daaronder begrepen nalaten, van eiseres redelijkerwijs mocht aannemen dat [D] en [A] bevoegd waren namens eiseres de bezwaarprocedure te voeren en een compromis te sluiten. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval; verweerder heeft redelijkerwijs mogen aannemen dat aan [D] en [A] een toereikende volmacht was verleend. De rechtbank acht daarbij van belang dat [D] reeds tezamen met de wel schriftelijk gemachtigde [C] aanwezig was bij de bespreking met de Belastingdienst op 14 maart 2008 en eiseres via [F] de stukken van de bezwaarprocedure in handen heeft gesteld van [A] en [D]. Deze beschikten daardoor over specifieke kennis betreffende de onderhavige aan eiseres opgelegde aanslag. Bovendien leidt de rechtbank uit de hiervoor onder 13 genoemde brief van [F] af dat de gemachtigde van eiseres door de mededeling van de ontvanger van 12 september 2008 wist dat op de aanslag was betaald en dat de aanslag bij beschikking van 13 september 2008 was verminderd als gevolg van een met [A] gesloten compromis. Tevens blijkt uit de onder 14 genoemde brief van [F] dat eiseres de verminderingsbeschikking van 13 september 2008 heeft ontvangen en wist dat de aanslag was verminderd en betaald. Het lag op de weg van eiseres om binnen redelijke tijd opheldering te vragen bij verweerder indien zij meende dat deze beschikking en betaling niet aan haar handelen, dan wel dat van haar gemachtigde, konden worden toegerekend. Eiseres kan niet met een beroep op onbevoegde vertegenwoordiging ruim twee jaar later op het gesloten compromis terugkomen.

 

20. De rechtbank komt derhalve tot de slotsom dat een rechtsgeldig compromis is gesloten.

 

21. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar van 13 september 2008 niet aan het adres van eiseres is verzonden, zodat eiseres geen mogelijkheid heeft gehad om tijdig in beroep te gaan tegen de uitspraak op bezwaar en de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dit standpunt treft reeds geen doel omdat de beschikking van 13 september 2008 een ambtshalve gegeven verminderingsbeschikking betreft, waar geen beroep tegen openstaat.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Tegen de onderhavige aanslag is op 28 april 2008 bezwaar gemaakt. Hiervan uitgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het bezwaar besloten in de brief van 21 september 2010 door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het niet mogelijk is tweemaal bezwaar tegen dezelfde aanslag in te dienen.

7.2. Voor zover het beroep en het hoger beroep zijn gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van 28 april 2008 heeft het volgende te gelden. Beantwoord moet worden de vraag of het tussen de Inspecteur en [D] en/of [A] gesloten compromis, waarbij het bezwaar is ingetrokken, rechtsgeldig is of de Inspecteur nog uitspraak op dat bezwaar moet doen.

7.3. De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of namens belanghebbende een rechtsgeldig compromis is gesloten door [D] en/of [A] terecht tot uitgangspunt genomen dat een bestuursorgaan niet verplicht is een schriftelijke machtiging van een gemachtigde te verlangen. Een volmacht kan uitdrukkelijk of stilzwijgend worden verleend. Een volmachtgever kan aan de gevolmachtigde de bevoegdheid verlenen een ander in zijn plaats te stellen.

7.4. Op 19 september 2007 heeft [B] namens belanghebbende [F] gemachtigd met de macht van indeplaatsstelling. Bij brief van 14 mei 2008 schrijft [F] aan [A] dat zij ervan uitgaan dat [A] voor de verdere motivering van het bezwaar van 28 april 2008 zal zorgdragen.

Dit betekent dat [A] en diens gemachtigde [D] in de plaats zijn gesteld van [F] en gerechtigd waren namens belanghebbende te handelen. Nu gesteld noch gebleken is dat de volmacht zich niet uitstrekte tot het sluiten van een compromis betreffende de onderhavige navorderingsaanslag dan wel de intrekking van het tegen die aanslag ingestelde bezwaar, moet geconcludeerd worden dat het door [A] en [D] namens belanghebbende gesloten compromis, waarbij het bezwaar is ingetrokken, rechtsgeldig tot stand gekomen is.

7.5. Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van belanghebbende, inhoudende dat de uitspraak op bezwaar van 13 september 2008 niet aan het adres van belanghebbende is gezonden, zodat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om tijdig beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar en de termijnoverschrijding verschoonbaar is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat dit faalt reeds omdat tegen een zodanige beschikking (ambtshalve gegeven beschikking) geen beroep openstaat.

7.6. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond. Beslist dient te worden als hierna vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, mr. H.A.J. Kroon en mr. drs. T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 12 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.