Gerechtshof Den Haag, 28-05-2013, CA2195, BK-12/00484
Gerechtshof Den Haag, 28-05-2013, CA2195, BK-12/00484
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 28 mei 2013
- Datum publicatie
- 5 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2195
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDOR:2012:BX0108, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-12/00484
Inhoudsindicatie
Rioolheffing. Het in het buitengebied gelegen perceel is niet aangesloten op de gemeentelijke riolering. De inspecteur heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het onderhavige perceel belang heeft bij de gemeentelijke zorgtaken voor afvloeiend hemelwater en het grondwater. Daaraan doet niet af dat belanghebbende mogelijk een belang heeft bij het treffen van gemeentelijke voorzieningen binnen de bebouwde kom of elders in de gemeente, in de zin dat deze voorzieningen tevens voorkomen dat er ten aanzien van belanghebbendes perceel in het buitengebied problemen kunnen ontstaan met betrekking tot hemel- en grondwater. Belanghebbende is niet belastingplichtig. Aanslag ten onrechte opgelegd.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00484
Uitspraak d.d. 28 mei 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dirksland (thans: gemeente Goeree-Overflakkee), de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 25 mei 2012, nummer AWB 11/13, betreffende na te vermelden aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht een aanslag in de rioolheffing opgelegd van de gemeente Dirksland voor het object [a-straat 1] te [Q] ten bedrage van € 500 (de aanslag).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 267,46 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 gelast.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 april 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.
2.3. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van de Inspecteur, kenmerk BK-12/00485, betreffende de aan [A] voor het jaar 2011 opgelegde aanslag in de rioolheffing voor het object [a-straat 2] te [Q]. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Verordening
3. De raad van de gemeente Dirksland heeft in zijn openbare vergadering van 17 december 2009 de Verordening rioolheffing 2010 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. In de Verordening is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
Artikel 1, aanhef en onder f:
Deze verordening verstaat onder gemeentelijke zorgplichten: de zorg voor afvloeiend hemelwater en het grondwater zoals aan de gemeente opgedragen in artikel 9a en 9b van de Wet op de waterhuishouding.
Artikel 2, aanhef en onder b:
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a,:
De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat is aangesloten op de gemeentelijke riolering dan wel dat belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten, verder te noemen eigenarendeel.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1. Belanghebbende is eigenaar van het perceel, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q]. Op het perceel staat alleen een loods voor de opslag van aardappels.
4.2. Het perceel is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dirksland. De aardappelloods is niet aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, noch heeft de gemeente voor het perceel voorzien in de plaatsing van een installatie voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA). Het hemelwater van het perceel wordt afgevoerd naar een sloot.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
5.2. De Inspecteur bestrijdt de uitspraak van de rechtbank. De Inspecteur heeft - samengevat weergeven - aangevoerd dat het oordeel dat geen sprake is van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken op gespannen voet staat met de collectiviteitsgedachte, die ten grondslag ligt aan de invoering van de rioolheffing; dat de zorgplichten van de gemeente ten aanzien van het grondwaterpeil en de hemelwaterafvoer collectieve goederen zijn; dat zulks meebrengt dat alle eigenaren en gebruikers van onroerende zaken in het openbare gebied van de gemeente daarvan in meer of mindere mate profijt hebben; en dat om die reden ook iedereen moet meebetalen en dat het individuele belang niet behoeft te worden geduid. De belastingplicht van de rioolheffing strekt zich volgens de Inspecteur in wezen uit tot elke gebruiker of eigenaar van een perceel in de gemeente Dirksland; de situatie waarin belanghebbende geen belang heeft bij de gemeentelijke zorgplichten doet zich dan ook niet voor.
De rechtbank heeft volgens de Inspecteur daarnaast ten onrechte geoordeeld dat het Waterschap ter zake van het onderhavige perceel verantwoordelijk is voor het beheer ter plaatse van het hemelwater en grondwater omdat de gemeente te allen tijde aanspreekbaar is in het geval van grondwaterproblemen en tevens voor de inzameling van het afvloeiend en de verwerking van het ingezamelde hemelwater.
5.3. Belanghebbende wijst erop dat in artikel 1, aanhef en onderdeel f van de Verordening, waarin de gemeentelijke zorgplichten zijn gedefinieerd, wordt verwezen naar de sinds 22 december 2009 vervallen artikelen 9a en 9b van de Wet op de waterhuishouding. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Verordening in zoverre onverbindend is. Daarmee komt ook de grondslag van de aan belanghebbende opgelegde aanslag te vervallen. Reeds om die reden moet de aanslag worden vernietigd. Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat in het buitengebied waar het perceel is gelegen de zorgtaken voor grond- en hemelwater bij het Waterschap liggen. Belanghebbende stelt dat de nieuwe zorgplicht van de gemeente die betrekking heeft op het buitengebied de zorgplicht van het waterschap niet overstijgt. Uit de wettekst vloeit volgens belanghebbende duidelijk voort dat de zorgplicht van de gemeente uitsluitend op zijn perceel van toepassing is ingeval het hemelwater niet in de bodem wordt geïnfiltreerd of in het oppervlaktewater wordt gebracht. Belanghebbende loost het hemelwater in de sloot van het waterschap. De interpretatie van het begrip “belang” dat de Inspecteur voorstaat, is volgens belanghebbende te ruim. De tekst van de Verordening laat een dergelijke uitleg niet toe.
5.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
6.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
6.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank heeft - voor zover van belang - het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
2.4.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is in beroep het volgende komen vast te staan.
Eiser is eigenaar van het perceel [a-straat 1] te [Z]. Dit perceel is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dirksland en niet aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, noch heeft de gemeente voor het gebied waarin het perceel [a-straat 1] is gelegen voorzien in de plaatsing van installaties voor de individuele behandeling van afvalwater (zogenaamde IBA’s). Het van dit perceel afkomstige hemelwater wordt geloosd in een sloot, welke toebehoort aan het Waterschap en geen deel uitmaakt van de gemeentelijke riolering. Voorts beheert dit waterschap het peil van het grondwater in het buitengebied van de gemeente Dirksland.
2.4.2. Uit de formulering dienaangaande van het voormelde artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, gebaseerd op artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet, blijkt dat een aanslag rioolheffing eigendom uitsluitend kan worden opgelegd in de twee aldaar geformuleerde gevallen, te weten indien sprake is van een perceel dat is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel indien een perceel belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat het perceel [a-straat 1] niet is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dient aldus in het onderhavige geval sprake te zijn van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij dienaangaande in de dossierstukken en ter zitting naar voren heeft gebracht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk belang. In algemene zin kan de rechtbank verweerder volgen in zijn verwijzing naar artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet en de daaruit voortvloeiende nieuwe heffingsbevoegdheden. Met zijn betoog in dat kader heeft verweerder evenwel niet onderkend dat de wetgever kaders heeft gesteld inzake het toepassingsbereik van deze nieuwe bevoegdheden, in die zin dat de nieuwe zorgplichten van de gemeenten de bestaande, verankerde verantwoordelijkheden van gemeenten en overige partijen (waterschappen, provincies, bedrijven en overige private partijen) onverlet dienen te laten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005/2006, 30 578, nr. 3, blz. 3). Gelet op de voormelde ligging van het perceel [a-straat 1] binnen het verzorgingsgebied van het Waterschap en de verantwoordelijkheid van het Waterschap voor het beheer ter plaatse van het hemelwater en het grondwater, blijkend uit de onder 2.4.2.1 weergegeven feiten, kan derhalve van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken in het onderhavige geval geen sprake zijn. Verweerders kennelijke standpunt ter zitting dat de heffingsbevoegdheid in het onderhavige geval voortkomt uit het persoonsgebonden belang dat samenhangt met het inwonersschap van de gemeente Dirksland, in die zin dat iedere inwoner van de gemeente belang zou hebben bij de gemeentelijke zorgtaken in stedelijk gebied en om die reden in de heffing mag worden betrokken, strookt niet met de omschrijving van het belastbaar feit in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Dit artikel beperkt de heffingsbevoegdheid immers, gelet op de tekst ervan, tot het hiervoor omschreven perceelsgebonden belang en laat geen ruimte voor een bredere interpretatie.
Gelet op het vorenstaande slaagt de kennelijke beroepsgrond dat de Verordening geen grondslag biedt voor de opgelegde aanslag.
Derhalve kan hetgeen eiser overigens naar voren heeft gebracht onbesproken blijven.
Beoordeling van het hoger beroep
8.1. Uit het voormelde artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, waarop de onderhavige aanslag is gebaseerd, volgt dat deze uitsluitend kan worden opgelegd aan degene die het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat (i) is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel (ii) dat belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten.
8.2. Vaststaat dat het onderhavige perceel niet is aangesloten op de gemeentelijke riolering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Verordening.
8.3. De vraag dient derhalve te worden beantwoord of het perceel [a-straat 1] een belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten. Gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder f van de Verordening moet onder gemeentelijke zorgplichten worden verstaan: de zorg voor afvloeiend hemelwater en het grondwater in het gebied van de gemeente Dirksland (thans: gemeente Goeree-Overflakkee).
8.4. De Inspecteur heeft dienaangaande aangevoerd dat vanuit de collectiviteitsgedachte kan worden verondersteld dat alle eigenaren van onroerende zaken in het openbare gebied van de gemeente in meer of mindere mate profijt hebben van het nakomen door de gemeente van haar zorgplichten. De Inspecteur stelt dat niet van belang is dat het perceel van belanghebbende geen rioolaansluiting heeft en dat het hemelwater wordt afgevoerd in een sloot omdat het perceel in het buitengebied van de gemeente is gelegen. Elke eigenaar van een perceel in de gemeente kan in de heffing worden betrokken, hetgeen volgens evenvermeld artikel ook is gebeurd, aldus de Inspecteur.
8.5. Deze opvatting van de Inspecteur komt er in wezen op neer dat het in de Verordening neergelegde vereiste van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken van iedere betekenis is ontbloot. Dat kan niet de bedoeling van de gemeentelijke regelgever zijn geweest. Bij de uitleg van een voorschrift als het onderhavige geldt het uitgangspunt dat elk criterium dat in het voorschrift tot uitdrukking komt enige betekenis toekomt of kan toekomen. Een uitleg die inhoudt dat bij voorbaat vaststaat dat aan een criterium in het voorschrift geen enkele betekenis toekomt is met dit uitgangspunt in strijd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het vereiste dat de belastingplichtige belang heeft bij nakoming van de gemeentelijke zorgplichten, materiële betekenis heeft en dat de aanwezigheid van een perceelsgebonden belang afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het geval. De andersluidende opvatting van de Inspecteur deelt het Hof derhalve niet.
8.6. De Inspecteur heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het onderhavige perceel belang heeft bij de gemeentelijke zorgtaken voor afvloeiend hemelwater en het grondwater. Daaraan doet niet af dat belanghebbende mogelijk een belang heeft bij het treffen van gemeentelijke voorzieningen binnen de bebouwde kom of elders in de gemeente, in de zin dat deze voorzieningen tevens voorkomen dat er ten aanzien van belanghebbendes perceel in het buitengebied problemen kunnen ontstaan met betrekking tot hemel- en grondwater.
8.7. Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende ingevolge het voormelde artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening niet belastingplichtig. De aanslag is reeds om die reden ten onrechte opgelegd.
8.8. De overige grieven van de Inspecteur behoeven geen behandeling meer. Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond. Beslist dient te worden als volgt.
Proceskosten en griffierecht
9.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de zaak met nummer BK-12/00485 aanmerkt als samenhangende zaak in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 1.416 (2 punten x € 472 x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1 (twee samenhangende zaken) wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof, waarvan te dezen een gedeelte groot € 708 in aanmerking wordt genomen.
9.2. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 466.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank,
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 466.
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 708, onder aanwijzing van de gemeente Goeree-Overflakkee als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, Chr.Th.P.M. Zandhuis en O.C.R. Marres, in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F. van Veen. De beslissing is op 28 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.