Home

Gerechtshof Den Haag, 15-05-2013, CA2642, BK-12-00603

Gerechtshof Den Haag, 15-05-2013, CA2642, BK-12-00603

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
15 mei 2013
Datum publicatie
10 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2642
Zaaknummer
BK-12-00603

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Kosten beleggingsverzekeringen. In geschil is of het door belanghebbende in 2008 in aftrek gebrachte bedrag van € 14.781 kan worden aangemerkt als aftrekbare rente en kosten van geldlening die behoort tot de eigen woningschuld als bedoeld in art. 3.120, eerste lid, Wet IB 2001.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

Meervoudige kamer

Nummer BK-12/00603

Uitspraak van 15 mei 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, de Inspecteur,

inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank

's-Gravenhage (thans: rechtbank Den Haag) van 19 juni 2012, nummer AWB 12/977, betreffende de hierna te melden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.494.

1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 april 2013, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is eigenaar en bewoner van de woning [a-straat 1] te [Z]. Blijkens notariële akte van 5 januari 2005 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een overeenkomst van geldlening gesloten met [A] NV voor een bedrag van € 451.020. Hierbij is tot zekerheid van de terugbetaling van de geleende som op de woning het recht van hypotheek gevestigd.

3.2. De geleende som is blijkens de hypotheekakte administratief gesplitst in drie hoofdsommen waarvoor verschillende rentepercentages gelden. Hoofdsom I ten bedrage van € 186.399 is een aflossingsvrije lening. Ten behoeve van de aflossing van hoofdsom II van € 113.000 en hoofdsom III van € 151.621 hebben belanghebbende en zijn echtgenote twee beleggingsverzekeringen gesloten bij [B]. De rechten uit deze verzekeringen zijn verpand aan de geldverstrekker. In 2008 hebben belanghebbende en zijn echtgenote voor deze verzekeringen € 2.865 en € 3.064 betaald aan verzekeringsmaatschappij [B].

3.3. Belanghebbende heeft over het jaar 2008 aangifte gedaan in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.713. In zijn aangifte heeft hij onder “betaalde rente en kosten van geldlening eigen woning” een bedrag van € 46.192 vermeld. Hierin is een bedrag van € 14.781 begrepen dat belanghebbende, naar hij stelt, heeft betaald voor de beleggingsverzekeringen over de jaren 2005 tot en met 2008.

3.4. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het in 3.3 genoemde bedrag van € 14.781 gecorrigeerd en de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.494.

3.5. [B] heeft over het jaar 2008-2009 met betrekking tot de beleggingsverzekering met polisnummer […] de volgende informatie verschaft:

Saldo 01-01-2008 € 52.019,79

Premie € 3.064,44

Saldo per 01-01-2008 plus inleg € 55.084,23

Premies overlijdensrisicodekking € 1.888,89

Kosten verzekeringsmaatschappij € 25,95

Kosten bemiddeling tussen persoon € 308,84

Aan- en verkoopkosten € 53,88

Totaal € 2.272,56

Subtotaal na aftrek kosten en premies € 52.811,67

Resultaat beleggingen in 2008-2009 € 24.846,81

Saldo per 01-01-2009 € 27.964,86.

3.6. [B] heeft over het jaar 2008-2009 met betrekking tot de beleggingsverzekering met polisnummer […] de volgende informatie verschaft:

Saldo 01-01-2008 € 30.635,60

Premie € 2.865,00

Saldo plus inleg € 33.500,60

Premies overlijdensrisicodekking € 1.252,02

Kosten verzekeringsmaatschappij € 69,31

Kosten bemiddeling tussen persoon € 301,68

Aan- en verkoopkosten € 73,26

Totaal € 1.696,27

Subtotaal na aftrek kosten en premies € 31.804,33

Resultaat beleggingen in 2008-2009 € 14.811,86

Saldo per 01-01-2009 € 16.992,47.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of het door belanghebbende in 2008 in aftrek gebrachte bedrag van € 14.781 kan worden aangemerkt als aftrekbare rente en kosten van geldlening die behoort tot de eigen woningschuld als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd:

De verzekeringsmaatschappij heeft gedurende een aantal jaren geen duidelijkheid gegeven over samenstelling van de voor de beleggingsverzekering betaalde bedragen. Eerst in 2008 is die duidelijkheid gegeven. Een zeer belangrijk deel van de betaalde bedragen blijkt echter in het geheel niet te worden belegd en dient daarom als kosten van geldlening te worden beschouwd. Het totaal over de jaren 2005 tot en met 2008 bedraagt € 14.781,65. Dit bedrag is terecht in de aangifte over het jaar 2008 opgenomen omdat het niet eerder kon.

4.3. De Inspecteur houdt de juistheid van de aanslag staande.

4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep, naar het Hof begrijpt, geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.713.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

”Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijk bedrag van: - voor zover hier van belang - de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld. Het gaat hierbij om een limitatieve opsomming. Aangezien de door eiser in aftrek gebrachte kosten betrekking hebben op de beleggingsverzekeringen die eiser ten behoeve van de aflossingen heeft gesloten voorziet de wettelijke regeling niet in een aftrek van deze kosten. Dat eiser, naar hij stelt, ter verkrijging van de hypotheek verplicht was een beleggingsverzekering af te sluiten maakt niet dat de in verband daarmee gemaakte kosten kunnen worden aangemerkt als kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Van aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning is slechts sprake als de betaalde vergoeding betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de hoofdsom. De door belanghebbende in 2008 aan [B] betaalde bedragen voor de twee beleggingsverzekeringen hebben, naar het Hof opmaakt uit de door [B] verstrekte overzichten, betrekking op de betaling van een premie voor de overlijdensrisicoverzekering, de met die verzekering samenhangende kosten van de verzekeringsmaatschappij en de tussenpersoon alsmede voor het restant (€ 3.064,44 - € 2.272,56) € 791,81 en (€ 2.865 – € 1.696,27) € 1.168,73 op een bedrag aan inleg door de verzekeraar in twee beleggingsfondsen.

7.2. De overlijdensrisicoverzekering geeft recht op een uitkering in het geval belanghebbende komt te overlijden, welke uitkering ingevolge de hypotheekakte bij voorbaat aan de geldverstrekker toekomt ter meerdere zekerheid van de terugbetaling van de geleende som. Deze laatste omstandigheid bewerkstelligt niet dat het bedrag is betaald voor de terbeschikkingstelling van de hoofdsom, maar voor een vermogensrecht bij verwezenlijking van het risico, namelijk een uitkering die de terugbetaling van de hoofdsom vervangt en dus dient ter delging van de eigenwoningschuld. Bedragen aangewend voor de terugbetaling van de hoofdsom, dat is de eigen woningschuld zelf, komen immers niet als rente dan wel kosten in aftrek op de inkomsten uit de eigen woning. Eenzelfde overweging geldt ten aanzien van de met de verzekering samenhangende kosten van de verzekeringsmaatschappij en de kosten van de tussenpersoon. De samenhang met de hypotheek brengt niet mee, dat een deel van het als premie verschuldigde bedrag in strijd met hetgeen in werkelijkheid is overeengekomen als aftrekbare hypotheekrente dan wel als kosten van geldlening zou mogen worden beschouwd.

7.3. Het bedrag aan inleg is bestemd voor de aankoop van beleggingen in (een van) de twee beleggingsfondsen die de verzekeraar beheert. De beleggingen worden gebruikt om verzekerd te zijn van de aflossing van de hoofdsom op de einddatum van de verzekering. Het gaat wederom om de betaling van bedragen die uiteindelijk bestemd zijn te dienen als terugbetaling van de hoofdsom en niet toekomen aan [B] of de geldverstrekker als vergoeding voor het ter beschikking stellen van die hoofdsom of daarmee gemoeide kosten.

7.4. Het vorenstaande betekent dat het Hof de stelling van belanghebbende verwerpt dat in de door hem aan [B] betaalde bedragen voor de beleggingsverzekeringen (al dan niet verkapt) rente dan wel kosten van geldlening is begrepen. Het gelijk is ook in hoger beroep aan de Inspecteur.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 15 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.