Home

Gerechtshof Den Haag, 15-05-2013, CA3317, BK-12-00511

Gerechtshof Den Haag, 15-05-2013, CA3317, BK-12-00511

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
15 mei 2013
Datum publicatie
17 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3317
Zaaknummer
BK-12-00511

Inhoudsindicatie

Verzet. Herziening is niet mogelijk van een uitspraak van dit Hof die door de Hoge Raad is gecasseerd en waarvan het geding na verwijzing niet alleen betrekking heeft op de boete maar ook op de enkelvoudige belasting en in dat geding wordt beslist door een ander Hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-12/00511

Uitspraak d.d. 15 mei 2013

op het verzet van [X] te [Z], verzoeker,

tegen na te noemen uitspraak

Uitspraak en verzet

1.1. Verzoeker is in verzet gekomen tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de zesde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 9 oktober 2012 betreffende het verzoek om herziening van de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 24 juni 2011, BK-04/2452.

1.2. Het verzet is mondeling behandeld ter zitting van het Gerechtshof van 17 april 2013, gehouden te Den Haag. Aldaar is de gemachtigde van belanghebbende verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1. Aan verzoeker zijn over de jaren 1990 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en over de jaren 1990 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Aan verzoeker zijn voorts over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting opgelegd, alsmede boetebeschikkingen genomen. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

2.2. De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

2.3. Verzoeker heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld. Het Hof heeft de beroepen betreffende de verhogingen en de boeten gegrond verklaard, de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de boeten verminderd, de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden, en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

2.4. Verzoeker heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en de Staatssecretaris van Financiën incidenteel beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 april 2012, 11/03542, LJN BW3349, de beide beroepen in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

2.5. Bij brief van 21 juni 2012, ingekomen op 22 juni 2012, heeft de gemachtigde van verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van het Hof.

2.6. Bij uitspraak van 9 oktober 2012 heeft de zesde enkelvoudige belastingkamer van het Hof het verzoek om herziening afgewezen na vereenvoudigde behandeling. Verzoeker is van deze uitspraak bij verzetschrift van 13 november 2012, ingekomen op 14 november 2012 in verzet gekomen.

Standpunt verzoeker

3.1. Verzoeker heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het verzet en inhoudelijke beoordeling van het verzoek om herziening.

3.2. Verzoeker heeft voor zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De uitspraak van het Hof, waartegen het verzoek om herziening is gericht, is door de Hoge Raad vernietigd doch alleen voor zover het de verhogingen en de boeten betreft. Dat betekent dat de uitspraak van de Hoge Raad voor het overige definitief is. In de verwijzingsprocedure voor het Hof Amsterdam heeft de inspecteur zich erop beroepen dat het verwijzingshof slechts te oordelen heeft over de verhogingen en de boeten. Verzoeker heeft zekerheidshalve het verzoek om herziening gedaan. Verzoeker vreest dat als hij na de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam nog een verzoek doet om herziening het verzoek niet in behandeling wordt genomen omdat niet tijdig om herziening zou zijn verzocht.

Beoordeling van het verzet

3.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef van de Algemene wet bestuursrecht is uitsluitend een onherroepelijk geworden uitspraak voor herziening vatbaar. De uitspraak van het Hof, waartegen het verzoek om herziening is gericht, is bij arrest van de Hoge Raad van 20 april 2012, 11/03542, vernietigd.

3.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest - voor zover van belang - het volgende overwogen:

”3.4.1. Middel XII komt onder meer op tegen 's Hofs oordeel in onderdeel 5.7.3 omtrent de modelmatige berekening die de Belastingdienst heeft toegepast ten aanzien van zogenoemde weigeraars en ontkenners in het geval de op de microfiches vermelde saldi van hun rekeningen lager zijn dan ƒ 500.000. Naar 's Hofs oordeel is de Inspecteur met de wijze van schatten en de daarbij gebruikte elementen van de haar ter beschikking staande gegevens niet tot een onredelijke uitkomst gekomen. Voorts heeft het Hof in dat verband geoordeeld dat hetgeen belanghebbende omtrent de aanpak door de Inspecteur heeft aangevoerd, zoals toepassing van de zogenoemde 95%-norm en van de zogenoemde factor 1,5, niet meebrengt dat de uitkomst van de schatting onredelijk is.

3.4.2. De hiervoor onder 3.4.1 bedoelde modelmatige berekening bevat een inconsistentie, zoals ook is vastgesteld in de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam die aan de orde was in de procedure die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, nr. 09/03075, LJN BN6324, BNB 2011/206 (hierna: het arrest van 15 april 2011), en het in dat arrest vermelde "Memorandum Rekeningenproject van 24 maart 2005" waarin medewerkers van de Belastingdienst als hun mening te kennen gaven dat de "conclusie moet zijn dat de verklaring van de vermenigvuldigingsfactor 1,5 niet in stand kan blijven". De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam en zich daarin (onder meer) gekeerd tegen de beslissing van dat gerechtshof om de verhoging van de correcties met een factor 1,5 buiten aanmerking te laten. In het arrest van 15 april 2011 is dit beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarbij is gewezen op de hiervoor bedoelde inconsistentie (zie onderdeel 4.4.8 van dat arrest).

3.4.3. Het Hof heeft zich niet uitgelaten over deze inconsistentie in de modelmatige berekening. Aldus is 's Hofs oordeel dat de uitkomst van de schatting niet onredelijk is ook voor zover deze uitgaat van een factor 1,5, onvoldoende gemotiveerd. Middel XII slaagt in zoverre.

3.4.4. Voorts verdient nog opmerking dat het arrest van 15 april 2011 ertoe heeft geleid dat de Belastingdienst in procedures over het Rekeningenproject voor de gerechtshoven te 's-Hertogenbosch (zie LJN BU5693) en te Leeuwarden (zie LJN BU3928) de modelmatige berekeningen overeenkomstig de uitkomst van dat arrest aldus heeft herberekend dat de factor 1,5 daaruit is geëlimineerd.

3.4.5. Middel XII faalt voor het overige. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijk organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5.1. Middel XIII komt op tegen 's Hofs oordeel in onderdeel 5.8.9 van zijn uitspraak "dat belanghebbende met betrekking tot elk van de in geding zijnde jaren bedragen aan inkomsten en vermogen niet in zijn aangiften heeft verantwoord, en dat het niet anders kan dan dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven. De Inspecteur heeft derhalve terecht verhogingen en boeten van 100 percent toegepast."

3.5.2. Dit middel treft doel. Uit 's Hofs overwegingen vóór de hiervoor in 3.5.1 geciteerde overweging volgt niet op grond van welk bewijs het Hof is gekomen tot de bewezenverklaring van de feiten ter zake waarvan de boeten zijn opgelegd. Mocht het Hof zijn oordeel hebben gebaseerd op (alleen) de identificatie van belanghebbende als houder op 31 januari 1994 van de rekening in verband waarmee de navorderingsaanslagen zijn opgelegd en de gegevens van de zogenoemde meewerkers, dan geeft zijn oordeel blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in de onderdelen 4.5.2 en 4.5.3 van het arrest van 15 april 2011.

Ook indien aangenomen moet worden dat aan 's Hofs oordeel daarnaast ten grondslag ligt de eerst in onderdeel 5.8.10 van zijn uitspraak - in het kader van de beoordeling van de hoogte van de boete - gegeven overweging "naar ervaringsregelen blijven dergelijke tegoeden verborgen en worden deze niet onbekommerd uitgeput", kan de bewezenverklaring van de te onderscheiden beboetbare feiten niet op 's Hofs (bewijs)overwegingen worden gebaseerd. Hetgeen in de voornoemde overweging is vermeld, is immers onvoldoende specifiek om als bewijs te kunnen dienen voor elk van de beboetbare feiten die op een groot aantal jaren betrekking hebben en bovendien ook op de periode vóór 31 januari 1994.”

3.3. Blijkens de hiervoor weergegeven passages uit het arrest van de Hoge Raad heeft de verwijzingsopdracht niet, zoals de gemachtigde in het verzetschrift stelt, slechts betrekking op de opgelegde verhogingen en boeten maar ook op de enkelvoudige belasting, met name de inconsistentie in de modelmatige berekening van de correcties.

3.4. De Hoge Raad heeft de zaak na vernietiging van de uitspraak van het Hof ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage, thans: gerechtshof Den Haag, heeft in het geding na de verwijzing geen taak. Dat is evenmin het geval nadat de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam onherroepelijk is komen vast te staan. Het verzoek tot herziening dient te worden afgewezen.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 15 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.