Gerechtshof Den Haag, 12-06-2013, CA3586, Bk-12-00890
Gerechtshof Den Haag, 12-06-2013, CA3586, Bk-12-00890
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 juni 2013
- Datum publicatie
- 19 juni 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3586
- Zaaknummer
- Bk-12-00890
Inhoudsindicatie
Belanghebbende had toen zij haar beroepschrift bij de rechtbank indiende geen belang meer bij het instellen van beroep tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank had belanghebbende in haar beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00890
Uitspraak van 12 juni 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Limburg (kantoor [P]), de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 november 2012, nummer AWB 12/3120, betreffende de hierna vermelde beschikking.
Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Belanghebbende is voor het jaar 2007 gedagtekend 14 april 2009 een beschikking ”Art. 8a Awir Niet in Nederland belastbaar inkomen” uitgereikt naar een vastgesteld ”Niet in Nederland belastbaar inkomen” van € 42.000 (hierna: NiNbi-beschikking). Na daartegen op 2 maart 2012 gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 2 maart 2012 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en het bedrag van de NiNbi-beschikking ambtshalve verminderd tot nihil.
1.2. De rechtbank Den Haag heeft bij bovengenoemde uitspraak, het verzoek om schadevergoeding toegewezen, de Inspecteur veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een vergoeding voor immateriële schade tot een bedrag van € 1.500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 874, te betalen aan de griffier van de rechtbank, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 250, te betalen aan belanghebbende, en de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 42 aan belanghebbende te vergoeden.
Geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 mei 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende, gehuwd, heeft voor het jaar 2007 geen aangifte gedaan van haar wereldinkomen. De Inspecteur heeft bij de NiNbi-beschikking het niet in Nederland belastbaar inkomen 2007 ambtshalve vastgesteld op € 42.000.
3.2. Aan de echtgenoot van belanghebbende zijn door de Belastingdienst/Toeslagen twee toeslagbeschikkingen (zorgtoeslag en huurtoeslag) uitgereikt met terug te betalen bedragen zorgtoeslag en huurtoeslag.
3.3. Tegen deze toeslagbeschikkingen zijn op 9 juni 2009 en 3 juli 2009 bezwaarschriften ingediend. Bij deze bezwaarschriften wordt verklaard dat belanghebbende in het onderhavige jaar geen inkomen heeft genoten en dat haar echtgenoot kostwinner is.
3.4. De ontvangst van deze bezwaarschriften is door de Belastingdienst/Toeslagen op 30 juni 2009 en 16 juli 2009 bevestigd. Deze ontvangstbevestigingen tonen dat de bezwaarschriften niet waren gericht tegen de NiNbi-beschikking, maar tegen de toeslagbeschikkingen van de echtgenoot van belanghebbende.
3.5. Belanghebbende heeft tegen de NiNbi-beschikking op 2 maart 2012 bezwaar gemaakt.
3.6. Bij uitspraak op bezwaar van 2 maart 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en de NiNbi-beschikking verminderd tot nihil.
3.6. De toeslagbeschikkingen zijn op 28 maart 2012 verminderd tot nihil.
3.7. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om een proceskostenvergoeding.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft het navolgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als ”eiseres” en de Inspecteur als ”verweerder”:
”(…)
5. Vast staat dat verweerder het NiNbi 2007 ambtshalve heeft verminderd tot nihil. Daarmee is verweerder aan de klachten van eiseres tegemoetgekomen, zodat de procedure in zoverre niet meer tot een voor deze eiseres gunstiger resultaat kan leiden. Het belang van eiseres bij de onderhavige procedure is gelegen in de vraag of eiseres recht heeft op een schadevergoeding. Tevens heeft eiseres verzocht om een proceskostenvergoeding.
6. Ter zitting hebben partijen bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de toekenning van een proceskosten- en schadevergoeding. De hoogte van de proceskostenvergoeding is door partijen eenparig vastgesteld op € 874. Voorts zal verweerder de door eiseres betaalde eigen bijdrage van € 250 voor de toevoeging, alsmede het door eiseres betaalde griffierecht van € 42 aan haar vergoeden. Tot slot zijn partijen overeengekomen dat verweerder zal overgaan tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.
(…)”
Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. In geschil is of belanghebbende met haar beroepschrift voor de rechtbank nog wel een belang had en of ter zitting van de rechtbank het in de uitspraak van de rechtbank geformuleerde compromis over de proceskosten is overeengekomen, welke vragen de Inspecteur ontkennend en belanghebbende bevestigend beantwoordt.
5.2. De Inspecteur bestrijdt de juistheid van het onder rechtsoverweging 6 van de uitspraak van de rechtbank weergegeven compromis over de proceskosten. Naar de opvatting van de Inspecteur en in lijn met diens verweerschrift voor de rechtbank hebben partijen op voorstel van de Inspecteur overeenstemming bereikt over de omvang van de verschillende bedragen voor proceskosten en schadevergoeding voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn de Inspecteur, die de beschikking ambtshalve tot nihil heeft verminderd, ook gehouden is aan belanghebbende een proceskosten- en schadevergoeding toe te kennen.
De Belastingdienst/Centrale Administratie heeft in 2009 op verzoek van belanghebbende een verklaring over de hoogte van het inkomen van belanghebbende in 2007 afgegeven waarop de herziene beslissingen van de Dienst Toeslagen uiteindelijk op zijn gebaseerd. Het was daarom overbodig in bezwaar te komen tegen de beschikking. Belanghebbende had al geen belang meer bij het indienen van beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de beschikking omdat die op de dag van binnenkomst van het bezwaar reeds ambtshalve tot nihil was teruggebracht.
5.3. Belanghebbende is van mening dat het onder rechtsoverweging 6 van de uitspraak van de rechtbank weergegeven compromis is gesloten zonder het voorbehoud ”voor het geval”.
5.4. Voor de verdere standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
6.1. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
6.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2007 geen aangifte gedaan van haar wereldinkomen als gevolg waarvan de Inspecteur bij de NiNbi-beschikking het niet in Nederland belastbaar inkomen 2007 ambtshalve heeft vastgesteld op € 42.000. Na daartegen op 2 maart 2012 gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur op 2 maart 2012 de NiNbi-beschikking ambtshalve verminderd tot nihil.
7.2. In 2009 zijn de echtgenoot van belanghebbende twee toeslagbeschikkingen met terug te betalen bedragen zorgtoeslag en huurtoeslag uitgereikt. Na de daartegen gemaakte bezwaren, welke niet waren gericht tegen inkomensgegevens, zijn de bedragen zorgtoeslag en huurtoeslag op 28 maart 2012 verminderd tot nihil.
7.3. Het vorenstaande toont, dat belanghebbende op 11 april 2012 toen zij haar beroepschrift bij de rechtbank indiende geen belang meer had bij het instellen van beroep tegen de uitspraak op bezwaar, zodat de rechtbank, die geen overweging heeft gewijd aan de ontvankelijkheid van dat bezwaar, belanghebbende in haar beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
7.4. Tijdens het onderzoek ter zitting van het Hof is uit de verklaringen van partijen gebleken dat partijen tijdens de schorsing van de behandeling van de zaak ter zitting van de rechtbank op 6 november 2012 overeenstemming hebben bereikt over de omvang proceskosten- en schadevergoeding mocht de rechtbank van oordeel zijn dat belanghebbende daarop recht zou hebben. Geenszins is gebleken dat tussen partijen tijdens die schorsing een compromis is gesloten waarbij de Inspecteur de betaling van de vastgestelde bedragen aan proceskosten- en schadevergoeding aan belanghebbende op zich zou hebben genomen. De verklaringen van partijen en de omstandigheid dat niets in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank wijst op een compromis anders dan omtrent de hoogte van de voorwaardelijk door de Inspecteur te vergoeden bedragen, leidt tot de conclusie dat het bestaan van het bestreden compromis niet aannemelijk is geworden.
7.5. Het vorenstaande leidt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van de Inspecteur slaagt.
Proceskosten
8. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de gemaakte proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep bij de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag;
- bevestigt de uitspraak op bezwaar.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, B. van Walderveen en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 12 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.