Home

Gerechtshof Den Haag, 12-06-2013, CA3707, BK-12-00328

Gerechtshof Den Haag, 12-06-2013, CA3707, BK-12-00328

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
12 juni 2013
Datum publicatie
19 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3707
Formele relaties
Zaaknummer
BK-12-00328

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Het kon belanghebbende voldoende kenbaar zijn dat hij op de desbetreffende plaats uitsluitend met een vergunning dan wel met een dagkaart mocht parkeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-12/00328

Uitspraak d.d. 12 juni 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (thans: rechtbank Den Haag) van 23 februari 2012, nummer AWB 11/7205, betreffende na vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Delft opgelegd ten bedrage van € 70,50 waarvan € 18,50 parkeerbelasting en € 52 kosten.

1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op het bezwaar van belanghebbende de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 mei 2013, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is wel, doch belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 maart 2013 aan [X] op het adres [adres], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 21 maart 2013 op het voormelde adres uitgereikt.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan.

3.1.   Belanghebbende is houder van een auto met kenteken [XX-XX-XX] (hierna: de auto). De auto stond op dinsdag 21 juni 2011 omstreeks 16.19 uur geparkeerd in de Van Bleys-wijckstraat te Delft.

3.2. De Van Bleyswijckstraat is gelegen in het gebied dat in artikel 1 van de bijlage bij de parkeerverordening 2011 is aangeduid als Gebied C. De plaats waar belanghebbendes auto was geparkeerd is in de bijlage bij de parkeerverordening aangewezen als belanghebbendenplaats die bestemd is voor voertuigen van vergunninghouders.

3.3. Aan het begin van de toegangswegen tot het Gebied C zijn borden geplaatst met de volgende aanduidingen: bovenaan Zone, ter linkerzijde de aanduiding verboden te parkeren aan beide zijden van de weg, niet zijnde daartoe ingerichte parkeervakken, alsmede de aanduiding maximaal toegestane snelheid 30 kilometer per uur, ter rechterzijde een blauwe rechthoek met daarin een grote, witte hoofdletter P met daaronder de tekst “vergunninghouders” en daaronder de tijdsaanduiding “ma t/m vr 16-22h za 12-22h”.

3.4. Een stukje voorbij de plaats waar belanghebbendes auto was geparkeerd, stond een verkeersbord met bovenaan de vermelding “zone” en daaronder naast elkaar twee blauwe rechthoeken met daarin een grote, witte hoofdletter P. Onder de ene P stond de tekst “vergunninghouders” en onder de andere P een tekening van een hand die een munt in een gleuf werpt. Onderaan het bord onder de twee blauwe rechthoeken, stond de tekst: “ma t/m vr 16-22h za 12-22h.”. Nog een stukje verder in de Van Bleyswijckstraat, aan de andere kant van de weg, stond een parkeerautomaat. Bij deze automaat heeft belanghebbende voor

€ 1,50 een parkeerkaartje gekocht dat gold tot 16:40 uur.

Aan gene zijde van voormeld verkeersbord is een verkeersbord geplaatst met bovenop de vermelding “zone” en daaronder naast elkaar twee rechthoeken met daarin een grote, witte hoofdletter P. De ene rechthoek met de tekening van een hand die een munt in een gleuf werpt is grijs gekleurd en voorzien van een diagonale witte balk, de andere rechthoek is blauwgekleurd en voorzien van de tekst “vergunninghouders”.

 

3.5.  De parkeercontroleur heeft de auto aldaar om 16.19 uur aangetroffen en geconstateerd dat in de auto een parkeerkaartje lag dat geldig was van 16.00 uur tot 16.40 uur. Omdat belanghebbende volgens de parkeercontroleur geen parkeerkaartje voor kort parkeren maar een dagkaart had moeten kopen, heeft hij achter de ruitenwisser van de auto een naheffingsaanslag aangebracht. De tekst daarvan luidt, voor zover hier van belang:

 “U heeft geparkeerd zonder (geldig) parkeerbewijs

 

 Omschrijving:

 Geen vergunning/bezoekerskaart/dagkaart

 

 Opmerking:

 Uitsluitend voor vergunninghouders. Betaald parkeren niet toegestaan.

 

 Parkeerbelasting   €  20.00

 Reeds betaald     €   1.50

 Kosten nahefffing:   €  52.00

 Te betalen     €  70.50”

Verordening

4. De raad van de gemeente Delft heeft in zijn openbare vergadering van 16 december 2010 de verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2011 (hierna: de Verordening) en de bijlage bij de Verordening vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de bijlage op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag. Meer in het bijzonder is in geschil of het belanghebbende voldoende kenbaar kon zijn dat hij op de desbetreffende plaats in de Van Bleyswijckstraat uitsluitend met een vergunning dan wel met een dagkaart mocht parkeren.

5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.

6.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

7. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

“Ambtshalve

4.   De rechtbank zal eerst ambtshalve onderzoeken of eiser ter zake van het parkeren op de aangegeven plaats parkeerbelasting verschuldigd was, en zo ja, welk bedrag.

 

5.  De gemeente is bevoegd om in het kader van de parkeerregulering de volgende belastingen te hefffen:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze (hierna: de betaaldparkerenbelasting);

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze (hierna: de parkeervergunningbelasting).

Van deze bevoegdheid heeft de gemeente Delft gebruikt gemaakt in de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelasting 2011 (hierna: de Parkeerbelastingverordening)

 

6.  Niet in geschil is dat eiser van gemeentewege geen vergunning voor het parkeren van de auto in (onder meer) de Van Bleyswijckstraat is verleend. Derhalve kan de naheffingsaanslag niet de parkeervergunningbelasting betreffen, nog daargelaten dat ter zake van de heffing van parkeervergunningbelasting geen kosten in rekening kunnen worden gebracht. Het moet er dus voor worden gehouden dat verweerder een naheffingsaanslag in de betaaldparkerenbelasting heeft opgelegd. Hiermee valt de opmerking op de naheffingsaanslag luidende “Uitsluitend voor vergunninghouders. Betaald parkeren niet toegestaan” weliswaar niet te rijmen, doch de rechtbank acht aannemelijk dat deze opmerking op een vergissing berustte, nu verweerder heeft gesteld dat hij van eiser voor het onderhavige parkeren betaaldparkerenbelasting heeft willen heffen en eiser door de onjuiste opmerking op de naheffingsaanslag niet in zijn processuele positie of anderszins is geschaad.

 

7.  De Van Bleyswijckstraat is gelegen in Gebied C, genoemd in artikel 1, van de Bijlage bij (onder meer) de Parkeerbelastingverordening (hierna: de Bijlage), dat de plaatsen aangeeft waarop het houders van een parkeervergunning is toegestaan te parkeren. Het onder 1. bedoelde verkeersbord staat aan het begin van het in artikel 2, aanhef en onder ‘Gebied C’, sub n, van de Bijlage als parkeerapparatuurplaats aangewezen gedeelte van de Van Bleyswijckstraat. In artikel 5 is dit gedeelte van de Van Bleyswijckstraat aangewezen als parkeerplaats met een gecombineerde functie (hierna: combiparkeerplaats), waarop zowel door vergunninghouders als tegen betaling van betaaldparkerenbelasting mag worden geparkeerd. Het tarief van de betaaldparkerenbelasting voor het parkeren op een combiparkeerplaats in de Van Bleyswijckstraat bedraagt, naar volgt uit artikel 7, lid 1, aanhef en tweede gedachtestreepje, van de Parkeerbelastingverordening, € 2,20 per 60 minuten met een minimale inworp van € 0,20. De auto van eiser stond niet op een combiparkeerplaats geparkeerd. Ter zake van het parkeren op een plaats waar het houders van parkeervergunningen is toegestaan te parkeren, maar die niet zijn aangewezen als combiparkeerplaats, kan ingevolge artikel 7a van de Parkeerbelastingverordening door niet-vergunninghouders worden geparkeerd met een ‘dagkaart vergunninghoudersplaats’ tegen betaling van betaaldparkerenbelasting naar een tarief van € 20 per dag of gedeelte daarvan.

 

8.  Gelet op hetgeen onder 5. tot en met 7. is overwogen was eiser voor het parkeren van zijn auto op de onder 1. genoemde plaats en dag betaaldparkerenbelasting verschuldigd tot een bedrag van € 20.

 

Kenbaarheid van de verschuldigdheid van betaaldparkerenbelasting

9.  Vervolgens komt de rechtbank toe aan het onder 3. genoemde geschilpunt.

 

10.  Van geval tot geval dient te worden bezien of de verschuldigdheid van betaaldparkerenbelasting voor het parkeren op de plaats waar geparkeerd is, ten tijde van het parkeren voldoende kenbaar was. Verweerder dient, nu eiser de kenbaarheid van de verschuldigdheid van betaaldparkerenbelasting betwist, aannemelijk te maken dat over die verschuldigdheid ten tijde van het parkeren redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan. Hierin is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

 

11.  Verweerder stelt en de rechtbank acht aannemelijk dat eiser, voordat hij de Van Bleyswijckstraat inreed, een zogeheten zonebord is gepasseerd, waarop stond aangegeven dat in het achter het zonebord gelegen gebied, waartoe de Van Bleyswijckstraat behoort, in beginsel slechts met een parkeervergunning geparkeerd mocht worden. Dat eiser, die niet over een ter plaatse geldige parkeervergunning beschikte, voor het parkeren betaaldparkerenbelasting verschuldigd was, volgt uit het stelsel van de Parkeerbelastingverordening en was ter plaatse ook voldoende kenbaar, gelet op de bebording en de aanwezigheid van parkeerapparatuur ter plaatse. Eiser ontkent dit ook niet. Wat voor eiser ter plaatse niet kenbaar was, is dat hij niet, zoals hij heeft gedaan, kon volstaan met betaling van het onder 7. genoemde tarief van € 2,20 per 60 minuten (of in dit geval € 1,50 voor een kortere periode dan 60 minuten), doch in plaats daarvan € 20 moest betalen. De enkele omstandigheid dat de parkeerapparatuur de mogelijkheid bood een dagkaart van € 20 te kopen, doet hieraan niet af, omdat de parkeerapparatuur ook betaling van betaaldparkerenbelasting naar een tarief van € 2,20 per 60 minuten (of in dit geval € 1,50 voor een kortere periode dan 60 minuten) mogelijk maakte en, naar de rechtbank uit de tot de gedingstukken behoren foto’s opmaakt en verweerder ter zitting heeft erkend, eiser uit de bebording en de tekst op de parkeerautomaat redelijkerwijs niet behoefde te begrijpen dat hij voor het gedurende een korte tijd (ca. 40 minuten) parkeren van de auto een bedrag van € 20 aan betaaldparkerenbelasting verschuldigd was.

 

12.  Gelet op hetgeen onder 11. is overwogen is het beroep gegrond en dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd.”

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. De verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd en gedurende een maximale tijdsduur parkeren van een voertuig dient kenbaar te zijn gemaakt op een zodanige wijze, dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Een parkeerder dient zich alvorens over te gaan tot parkeren op de hoogte te stellen van de plaatselijke voorschriften. Het niet naleven van deze voorschriften komt voor risico van de parkeerder.

8.2. Het voertuig van belanghebbende stond ten tijde van de controle in de

Van Bleyswijckstraat in de vergunninghouderszone (gebied C) geparkeerd zonder zogenoemde dagkaart vergunninghoudersplaats (hierna: dagkaart) of een voor gebruik in deze zone geldige parkeervergunning.

8.3. Belanghebbende heeft zijn voertuig geparkeerd op een plaats buiten de zone die wordt begrensd door het bord dat vermeldde dat sprake was van zogenoemd mix-parkeren (vergunningparkeren en betaald parkeren). Aan de achterkant van het bord ”mix-parkeren” was het bord ”einde betaald parkeren” in combinatie met ”parkeergelegenheid alleen bestemd voor vergunninghouders” bevestigd. Belanghebbende had dit bord redelijkerwijs kunnen zien toen hij van de parkeerautomaat naar zijn voertuig liep. Het was derhalve voldoende kenbaar dat het voertuig niet stond geparkeerd op een plaats voor mix-parkeren, maar op een plaats die alleen was bestemd voor houders van een ter plaatse geldige vergunning.

8.4. Op de parkeerautomaat was overzichtelijk en duidelijk leesbaar vermeld dat met gebruikmaking van knop II voor € 20 een dagkaart voor parkeren op vergunningplaatsen kon worden verkregen. Op grond van het vorenstaande was de verplichting een dagkaart te kopen kenbaar gemaakt op een zodanige wijze, dat bij belanghebbende omtrent de verschuldigdheid van de te betalen belasting redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan. Aan dit oordeel doet niet af dat belanghebbende mogelijk in verwarring is gebracht door de omstandigheid dat hij zijn voertuig vlakbij het bord ”mix-parkeren” had geparkeerd. Het had belanghebbende duidelijk moeten zijn dat – zoals gebruikelijk – dat bord betrekking had op het daar achter gelegen gebied en niet op het er voor gelegen gebied waarin belanghebbende zijn auto had geparkeerd. Evenmin doet aan het oordeel af dat belanghebbende het bord ”einde betaald parkeren” in combinatie met ”parkeergelegenheid alleen bestemd voor vergunninghouders” niet heeft gezien.

8.5. Belanghebbende heeft de door hem ter zake van het parkeren verschuldigde belasting gedeeltelijk niet betaald. Wanneer belasting die op aangifte behoort te worden voldaan gedeeltelijk niet is betaald, kan deze op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden nageheven. De onderhavige naheffingsaanslag is derhalve terecht aan belanghebbende opgelegd.

8.6. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, B. van Walderveen en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 12 juni 2013 in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is, bij afwezigheid van mr. Engel, ondertekend door mr. Van Walderveen.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.