Gerechtshof Den Haag, 26-03-2013, CA4030, BK-11/00178
Gerechtshof Den Haag, 26-03-2013, CA4030, BK-11/00178
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 maart 2013
- Datum publicatie
- 21 juni 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2013:CA4030
- Zaaknummer
- BK-11/00178
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van A BV. Belanghebbende is tevens begunstigde in verband met toekomstige uitkeringen waarvoor een stamrecht bij A BV is ondergebracht. Op de balans per 31 december 2003 heeft A BV voor de uit dit stamrecht voortvloeiende verplichtingen een voorziening gepassiveerd ter grootte van € 174.081. In geschil is of belanghebbende een voordeel uit aanmerkelijk belang heeft genoten als gevolg van de ontbinding en vereffening van A BV in het jaar 2003.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-11/00178
Uitspraak d.d. 26 maart 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 februari 2011, nummer AWB 09/8417 IB/PVV, betreffende na te vermelden aanslag.
Navorderingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.866 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.469. Vervolgens is aan belanghebbende voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.866, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 76.632 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.469. Bij separate beschikking is een bedrag van € 4.293 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag vernietigd en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 gelast.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De Inspecteur heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 februari 2013, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is wel, doch belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 november 2012, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van de Inspecteur in de zaak met kenmerk BK-11/00177 betreffende de aan [A] Holding B.V. over het jaar 2003 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting. De door de Inspecteur in die zaak overgelegde pleitnota wordt geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3. Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [A] Holding B.V. te [Z] ([A] BV). Belanghebbende is tevens begunstigde in verband met toekomstige uitkeringen waarvoor een stamrecht bij [A] BV is ondergebracht. Op de balans per 31 december 2003 heeft [A] BV voor de uit dit stamrecht voortvloeiende verplichtingen een voorziening gepassiveerd ter grootte van € 174.081.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende een voordeel uit aanmerkelijk belang heeft genoten als gevolg van de ontbinding en vereffening van [A] BV in het jaar 2003, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende betwist.
4.2.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat [A] BV bij beschikking van 17 maart 2003 van de Kamer van Koophandel en Fabrieken [R] (hierna: KvK) ontbonden is verklaard. Per brief van 29 december 2003 heeft de KvK belanghebbende meegedeeld dat in het Handelsregister de voltooiing van de vereffening van [A] BV is vermeld.
4.2.2. Naar aanleiding van voormelde vermelding in het Handelsregister heeft de Inspecteur zich op standpunt gesteld dat het stamrecht is vrijgevallen aangezien niet meer wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden in de Wet op de loonbelasting 1964. Het vrijgevallen stamrecht leidt tot een liquidatie-uitkering die bij belanghebbende in de heffing wordt betrokken als een voordeel uit aanmerkelijk belang. De Inspecteur heeft de omvang van de uitkering gesteld op € 92.321 en deze waarde, na vermindering met een verkrijgingprijs van € 22.689, aangemerkt als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang.
4.3. Belanghebbende stelt zich, zakelijk samengevat, op het standpunt dat [A] BV weliswaar ontbonden is verklaard, maar dat bij [A] BV nog baten aanwezig zijn en de vereffening van het vermogen van [A] BV dus nog niet is voltooid zodat [A] BV ultimo 2003 nog bestaat. Voorts verzoekt belanghebbende om een vergoeding toe te kennen ter zake van het overschrijden van de redelijke termijn.
4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en tot toekenning van een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Bij uitspraak van heden in de zaak met nummer BK-11/00177 heeft het Hof geoordeeld dat de vereffening van het vermogen van [A] Holding B.V. ultimo 2003 nog niet is voltooid. Ook anderszins is niet gebleken dat belanghebbende heeft afgekocht. Dit maakt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Het gelijk is in dezen derhalve aan de zijde van belanghebbende.
6.2. Bij nader stuk heeft belanghebbende nog verzocht om een schadevergoeding toe te kennen voor het overschrijden van een redelijke termijn van behandeling, waarbij belanghebbende opmerkt dat die overschrijding voor een belangrijk deel is te wijten aan de zeer late indiening van de conclusie van repliek door de Inspecteur. Gelet op de motivering van het verzoek begrijpt het Hof dit verzoek aldus, dat het verzoek van belanghebbende uitsluitend ziet op een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Immers, uitsluitend in hoger beroep is sprake van een conclusie van repliek van de zijde van de Inspecteur.
Het verzoek van belanghebbende komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat tussen de indiening van het hogerberoepschrift op 29 maart 2011 en deze uitspraak een periode van nog geen twee jaar is verstreken. In hoger beroep is derhalve de redelijke termijn niet overschreden.
6.3. Gezien het juiste oordeel van de rechtbank dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd, had de rechtbank ook de beschikking inzake heffingsrente moeten vernietigen. Aangezien de rechtbank dit heeft nagelaten, zal het Hof doen wat de rechtbank had behoren te doen.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond, maar dient de uitspraak van de rechtbank te worden vernietigd vanwege het ontbreken van een vernietiging van de beschikking inzake heffingsrente.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien belanghebbende niet een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan en ook overigens gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt. Hierbij overweegt het Hof dat uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende in dit geding geen gebruik heeft gemaakt van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
7.2. Omdat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is, wordt, ondanks dat de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk wordt vernietigd, van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 454.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarbij de vernietiging van de beschikking inzake heffingsrente achterwege is gebleven;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de beschikking inzake heffingsrente;
- vernietigt de beschikking inzake heffingsrente;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af;
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 454.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 26 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.