Gerechtshof Den Haag, 30-04-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1584, BK-13-00151 tm BK-13-00153
Gerechtshof Den Haag, 30-04-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1584, BK-13-00151 tm BK-13-00153
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 april 2014
- Datum publicatie
- 9 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2014:1584
- Zaaknummer
- BK-13-00151 tm BK-13-00153
Inhoudsindicatie
Loonbelasting. Naheffing. In het bijzonder is in geschil of de door belanghebbende gesloten overeenkomsten zijn aan te merken als overeenkomst van opdracht als bedoeld in art. 7:400 BW zoals belanghebbende stelt of als uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW dan wel een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW of een fictieve dienstbetrekking als bedoeld in art. 2a Uitvoeringsbesluit LB 1965 zoals de Inspecteur stelt.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-13/00151, BK-13/00152 en BK-13/00153
Uitspraak d.d. 30 april 2014
in het geding tussen:
[X] B.V., thans [Y] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Haaglanden, de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (thans: rechtbank Den Haag) van 4 december 2012, nummers AWB 12/1615, AWB 12/1625 en AWB 12/1632, betreffende na te vermelden aanslagen en beschikkingen.
Naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen, beschikkingen heffingsrente, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen in de loonbelasting opgelegd. Over het tijdvak 1 juni 2006 tot en met 31 december 2006 is een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 42.712. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete van € 7.099 opgelegd en € 6.912 aan heffingsrente in rekening gebracht. Over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 is een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 237.345. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete van € 39.449 opgelegd en € 26.384 aan heffingsrente in rekening gebracht. Over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 is een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 502.084. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 83.452 en € 32.021 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en de beschikkingen afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslagen en de beschikkingen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.310, vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 gelast en het verzoek van belanghebbende om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 oktober 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 6 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als ‘eiseres’ en de Inspecteur als ‘verweerder’ heeft aangeduid.
“1. Eiseres is opgericht op 6 april 2007. Enig aandeelhouder van eiseres is [A] BV, die op haar beurt een 100% dochter is van [B] BV. [B] BV is voorts enig aandeelhouder van onder meer [C] BV en [D] BV (hierna gezamenlijk of afzonderlijk: de belastingadviseurs)
2. De bedrijfsactiviteiten van eiseres bestaan blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel uit het verzorgen van advies en administratie ten behoeve van het detacheren van onder meer zelfstandigen in met name de ICT-sector.
3. Verweerder is op 13 oktober 2008 een onderzoek gestart naar de arbeidsrelatie tussen eiseres en de in de jaren 2006 tot en met 2008 gedetacheerde zelfstandigen. Van de bevindingen is met dagtekening 30 november 2010 een rapport opgemaakt, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort.
4. Het rapport vermeldt dat eiseres is opgericht ten behoeve van de onderneming [E] Limited (hierna: [E]), een klant van de belastingadviseurs. [E] is een automatiseringsbedrijf dat zich onder meer bezighoudt met detachering van it-personeel en headhunting-activiteiten. Indien [E] gebruik wil maken van de diensten van een consultant/opdrachtnemer en de opdrachtnemer niet op haar loonlijst wil of kan opnemen, stuurt [E] de opdrachtnemer door naar eiseres. Eiseres regelt dan een aantal zaken met de opdrachtnemer om de detachering goed te laten verlopen.
5. In het rapport zijn de verhoudingen als volgt beschreven:
“3. De relatie tussen [eiseres] en haar opdrachtgever [[E]]
[[E]] is een cliënt van [de belastingadviseurs]. Laatstgenoemden zijn gelieerd aan [eiseres] zoals uit vorenstaand organigram blijkt. Op 27 augustus 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden op het adres van [[E]] te (…). In dit gesprek is duidelijk geworden dat [[E]] in het verleden geen zaken wilde doen met ZZP’ers. Alle automatiseringsdeskundigen die werkzaamheden verrichtten bij de opdrachtgevers van [[E]] stonden, volgens de heren van [[E]], op de loonlijst bij [[E]]. Door de ontwikkeling dat er steeds meer ZZP’ers op de arbeidsmarkt verschenen heeft [de leidinggevende van de belastingadviseurs] bij [[E]] voorgesteld een aparte B.V. op te richten van waaruit de ZZP’ers hun opdrachten via [[E]] konden krijgen. Betreffende B.V. zou dan tevens enkele administratieve handelingen verrichten ter bescherming van [[E]] en de opdrachtgevers van [[E]]. Met dit voorstel is [[E]] akkoord gegaan hetgeen resulteerde in de oprichting van [eiseres]. Tussen [eiseres] en [[E]] werd een overeenkomst opgemaakt die echter niet werd ondertekend door [[E]]. Voor elk, door de consultant/opdrachtnemer, gewerkt uur ontvangt [eisers] een vergoeding van € 2 van [[E]].[De leidinggevende van de belastingadviseurs] heeft aangegeven dat [[E]] volledige inzage heeft in de administratie van [eiseres]. [[E]] kan de administratie van [eiseres] digitaal raadplegen.
4 De relatie tussen [[E]] met de consultants/opdrachtnemers
Naar aanleiding van de ingestelde controle bij [eiseres] hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen belastingambtenaren en consultants/opdrachtnemers of zijn de consultants/opdrachtnemers benaderd met het verzoek om een vragenlijst in te vullen. Uit alle terugkoppelingen van de door de belastingdienst benaderde consultants/opdrachtnemers is gebleken dat hun eerste contact bijna altijd werd gelegd met [[E]] (…). [[E]] zocht de geschikte kandidaat bij de geschikte functie en vergezelde de consultants/opdrachtnemers bij de eerste (en eventueel daaropvolgende) ontmoeting met de opdrachtgever van [[E]]. Indien er een juiste match was tussen de betrokken partijen en de consultant aangaf via zijn eigen onderneming te willen werken, werd deze door [[E]] doorverwezen naar [eiseres] voor de verdere afwikkeling en de totstandkoming van de overeenkomst. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat de onderhandelingen over het uurtarief van de consultants/opdrachtnemers worden gevoerd tussen [[E]] en de consultants/opdrachtnemers.
5 De relatie tussen [eiseres] met de consultants/opdrachtnemers
Nadat [[E]] de consultant/opdrachtnemer heeft doorgestuurd naar [eiseres], ontvangt de consultant/opdrachtnemer:
- -
-
Een brief;
- -
-
Een voorbeeld van de overeenkomst tot opdracht en
- -
-
Een formulier ter beoordeling voor de VAR-verklaring.
Vervolgens maakt [eiseres] een definitieve overeenkomst tot opdracht op, voorzien van bijlagen, en wordt de consultant/opdrachtnemer geholpen bij het invullen van de VAR-aanvraag, de aanvraag van een G-rekening en het afsluiten van een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering. De overeenkomst tot opdracht, waarin de rechten en plichten van beide partijen zijn vastgelegd, wordt opgemaakt tussen de consultant/éénmanszaak of zijn persoonlijke B.V. en [eiseres].
Uit de administratie is gebleken dat de consultants/opdrachtnemers facturen (veelal met onderliggende urenstaten) sturen aan [eiseres] en dat [eiseres] de facturen van de betreffende consultants/opdrachtnemers betaalt. Dit gebeurd echter pas na goedkeuring van de urenstaten van de consultant/opdrachtnemer door [[E]] en na betaling van [[E]] aan [eiseres].
In het jaar 2007 heeft [eiseres] 91 opdrachtnemers gehad. De arbeidsrelatie tussen deze opdrachtnemers en [eiseres] is beoordeeld zoals beschreven in hoofdstuk 9 van dit rapport.
6. De relatie tussen [[E]] met de opdrachtgevers van [[E]] en de relatie tussen [eiseres] en de opdrachtgevers van [[E]].
Gebleken is dat [[E]] grote ondernemingen als opdrachtgever heeft. Onder andere (…) behoren tot de opdrachtgevers. Doorgaans worden er raamovereenkomsten/contracten tussen [[E]] en deze opdrachtgevers opgemaakt. Slechts in een enkel geval zit er tussen de uiteindelijke opdrachtgever en [[E]] een ander detacheringsbureau. [Eiseres] is nooit een partij bij het sluiten van de raamovereenkomsten met de uiteindelijke opdrachtgever. De contacten over uit te voeren opdrachten lopen voor de opdrachten die worden uitgevoerd door de consultants/opdrachtnemers die door de belastingdienst benaderd zijn, altijd tussen de uiteindelijke opdrachtgever en [[E]]. Tijdens de eerdergenoemde bespreking op 27 augustus 2009 bij [[E]] te (…) werd door de heren (…) van [[E]] aangegeven dat de consultants/opdrachtnemers die via [eiseres] werkzaam zijn bij de opdrachtgevers van [[E]] onder dezelfde raamovereenkomst werkzaam zijn als de werknemers die bij [[E]] op de loonlijst staan.
7 Overeenkomst tussen [eiseres] en opdrachtnemers
Zoals reeds bij punt 2.1. van dit rapport werd vermeld worden er overeenkomsten opgemaakt tussen de consultants en [eisers]. Deze overeenkomst wordt door de betreffende partijen gekwalificeerd als een overeenkomst tot opdracht. In de overeenkomst (Versie: ZZPWU001), waarbij de consultant een eenmanszaak heeft, zijn onder andere de volgende bepalingen opgenomen:
1. Opdrachtnemer is de eenmanszaak van de consultant (blz.3);
2. Opdrachtgever is [eiseres] (blz.3);
3. opdrachtgever voert zijn werkzaamheden uit als intermediair (blz.3);
4. Opdrachtgever heeft zich ten doel gesteld om voor zijn cliënten en inlenende partijen op het gebied van onder andere inlenersaansprakelijkheid, arbeidsrechtelijke aansprakelijkheid en aansprakelijkheden op het gebied van het sociale zekerheidsrecht, preventieve maatregelen te treffen, strekkende tot bescherming van zijn cliënten en inlenende partijen op die gebieden (blz. 3);
5. De cliënt van opdrachtgever is voor deze overeenkomst [[E]] (blz. 3);
6. De inlenende partij is gelijk aan de cliënt van [[E]] (blz.3);
7. Indien de ondernemer een zelfstandige zonder personeel is dient de opdrachtnemer voor de aanvang van de werkzaamheden in het bezit te zijn van een geldige VAR-WUO(blz.3);
8. De opdrachtneer is niet bevoegd zonder schriftelijke toestemming van de opdrachtgever, de door zijn medewerker te verrichten werkzaamheden in zijn geheel of voor een gedeelte te laten uitvoeren door een derde, evenmin om gebruik te maken van ingeleende arbeidskrachten (art.2.2);
9. De raamovereenkomst is ingegaan op de datum van ondertekening van de raamovereenkomst door opdrachtgever en opdrachtnemer en wordt aangegaan voor maximaal 36 maanden (art.3.1);
10. Elk der partijen kan de raamovereenkomst op elk gewenst moment schriftelijk opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. De op dat moment nog lopende deelovereenkomsten zullen geheel met inachtneming van de bepalingen van de raamovereenkomst en deelovereenkomsten worden uitgevoerd (art.3.2);
11. De deelovereenkomst kan met onmiddellijke ingang worden beëindigd zonder dat opdrachtgever tot enige schadevergoeding is gehouden, indien de opdrachtnemer tekort komt in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de deelovereenkomst, waarvan in elk geval sprake is indien de medewerker zich bij herhaling niet houdt aan instructies de hem in het kader van zijn taak door cliënt van opdrachtgever gedurende de overeengekomen werkuren zijn verstrekt (art.3.3. onder d);
12. Voor elke door opdrachtgever ingeleende medewerker wordt een separate schriftelijke deelovereenkomst opgesteld conform bijlage III. Een deelovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd of voor een bepaalde periode, doch maximaal voor de duur van één jaar (art.4.1);
13. Het overeengekomen tarief zal gelden voor normale werkdagen, van maandag tot en met vrijdag (art.5.3);
14. Overwerk mag alleen in opdracht van de cliënt van de opdrachtgever of inlenende partij worden uitgevoerd (art.5.4);
15. Opdrachtnemer draagt er zorg voor, dat de medewerker maandelijks een door de cliënt van opdrachtgever c.q. door opdrachtgever zelf voor akkoord getekend urenverantwoordingsformulier volgens bijlage IV aan opdrachtgever inzendt (art.6.1);
16. De aanvraag VAR zal geschieden in samenwerking met de opdrachtgever (art.7.1 onder c);
17. Opdrachtnemer verplicht zich tot naleving van de bij of krachtens de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (WAADI) gestelde regels, zoals de regeling voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (art. 7.5);
18. De locatie, waar de medewerker van de opdrachtgever de werkzaamheden dient te verrichten, wordt bepaald door cliënt van opdrachtgever of inlenende partij (art. 8.1);
19. De medewerker zal zich houden aan de werktijden zoals die bij de cliënt van opdrachtgever/inlenende partij gebruikelijk zijn. Tenzij in de deelovereenkomst anders is vermeld, bedraagt de normale werktijd 40 uur per week. Reistijd voor woon-werkverkeer valt buiten de werktijd (art.8.2);
20. De werknemer zal werken overeenkomstig bij de cliënt van de opdrachtgever/inlenende partij geldende richtlijnen en bij de werkplek van toepassing zijnde huisregels (art.83);
21. Opdrachtnemer en opdrachtgever gaan er vanuit dat de inhoud van de opdracht zo duidelijk is omschreven dat de opdrachtnemer precies weet wat hij moet doen en dat het hem – althans tot op grote hoogte – vrij staat de opdracht zo uit te voeren als hem goed dunkt. De aanwijzingsbevoegdheid van de cliënt van opdrachtgever/inlenende partij is beperkt tot nadere feitelijke invulling van hetgeen is overeengekomen (art.8.5);
22. Elke medewerker van opdrachtnemer dient voor afwezigheid voorafgaande toestemming aan opdrachtgever en de cliënt van de opdrachtgever/inlenende partij te vragen (art.9.1);
23. De medewerker zal werken binnen een team van de cliënt van de opdrachtgever/inlenende partij (art.9.4);
24. De medewerker zal de door de cliënt van opdrachtgever/inlenende partij gegeven aanwijzingen voor het verrichten van werkzaamheden dienen op te volgen, alsmede de bij de cliënt van opdrachtgever geldende voorschriften in verband met de veiligheid in acht dienen te nemen (art.10.3).”
6. Verweerder heeft de tussen eiseres en haar opdrachtnemers gesloten overeenkomsten aangemerkt als uitzendovereenkomsten in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De betalingen die eiseres in 2006 tot en met 2008 aan respectievelijk vier, elf en twaalf van haar opdrachtnemers heeft gedaan, zijn daarom aangemerkt als netto-betalingen van aan loonheffing onderworpen bruto-bedragen. In verband hiermee zijn de naheffingsaanslagen aan eiseres opgelegd.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep en standpunten van partijen
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende betwist. Meer in het bijzonder is in geschil of de door belanghebbende gesloten overeenkomsten zijn aan te merken als overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 van het BW zoals belanghebbende stelt of als uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het BW dan wel een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het BW of een fictieve dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zoals de Inspecteur stelt. In het geval laatstgenoemde vraag in de door de Inspecteur bepleite zin wordt beantwoord is in geschil of belanghebbende van naheffing verschoond dient te blijven vanwege de aan de consultants afgegeven VAR-verklaringen. Tot slot is in geschil of belanghebbende aanspraak heeft op integrale vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraak op bezwaar alsmede in incidenteel hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Belanghebbende concludeert in het hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en in incidenteel hoger beroep tot een veroordeling van de Inspecteur tot een integrale proceskostenvergoeding.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij zij belanghebbende als ‘eiseres’ en de Inspecteur als ‘verweerder’ heeft aangeduid.
“11. Partijen zijn het erover eens dat [[E]] in haar netwerk een persoon selecteert, die in staat is de door haar cliënt (de inlener) gevraagde werkzaamheden uit te voeren, dat [[E]] met deze persoon een uurtarief afspreekt, dat [[E]] deze persoon en de inlener bij elkaar brengt en dat [[E]] met de inlener een prijs afspreekt. Indien de geselecteerde persoon niet bij [[E]] in dienst wil treden, maar de werkzaamheden als zelfstandige, al dan niet via zijn eigen B.V., wil uitvoeren, verwijst [[E]] de zelfstandige naar eiseres. Eiseres maakt dan op basis van de door [[E]] en door de zelfstandige verstrekte informatie een overeenkomst van opdracht op tussen haar en de zelfstandige. Ook helpt zij de zelfstandige desgewenst bij het verkrijgen van een VAR-verklaring en met andere administratieve zaken. Lopende de werkzaamheden van de zelfstandige bij de inlener betaalt eiseres na akkoordverklaring door [[E]] of door de inlener van de door de zelfstandige opgemaakte urenstaat per gewerkt uur het door [[E]] met de zelfstandige overeengekomen uurtarief aan de zelfstandige. Eiseres ontvangt voor deze werkzaamheden een vergoeding van € 2 per aan de zelfstandige uitbetaald uur.
12. Eiseres heeft ter zitting onweersproken gesteld, dat zij de betalingen aan de zelfstandige niet eerder doet dan de vijfde dag nadat [[E]] de rekening van eiseres ter zake van de door de zelfstandige bij haar gedeclareerde uren heeft voldaan. Indien [[E]] niet het uurtarief voor het akkoord bevonden aantal uren, verhoogd met de € 2 per uur voor eiseres, aan haar voldoet, betaalt eiseres de zelfstandige niet en is zij hiertoe ook niet gehouden.
13. Uit het voorgaande volgt dat eiseres geen relaties met de inleners onderhoudt en van hen geen opdrachten verkrijgt. Zij vervult in die zin geen rol in het bijeenbrengen van vraag en aanbod. Eiseres opereert niet op de markt van het uitzenden van personeel en drijft ook niet een als uitzendbureau kenbaar kantoor of winkel. Hoewel haar overeenkomsten met de zelfstandigen anders doet vermoeden, heeft eiseres materieel geen economische relatie met de zelfstandigen. Het is [[E]] die de geschikte kandidaat werft en met hen het aantal te werken uren en het uurtarief afspreekt. De mogelijke marge tussen de door de door de inlener betaalde vergoedingen en de in totaal aan de zelfstandigen betaalde bedragen is voor [[E]]. Eiseres fungeert feitelijk alleen als administratieve dienstverlener tussen [[E]] en de zelfstandige. Eiseres kan daarom niet als uitzendwerkgever in de zin van artikel 7:690 van het BW worden aangemerkt. Eiseres heeft de opdrachtnemers niet geworven, heeft met hen geen uurtarief of inhoud en omvang van de werkzaamheden afgesproken en heeft aan de zelfstandigen in de praktijk kennelijk geen betalingsverplichting. Alle risico’s liggen bij de opdrachtnemers, nu eiseres jegens hen geen betalingsverplichting heeft, als [[E]] haar niet eerst betaald. Het enige risico dat eiseres loopt, ligt in het niet ontvangen van de met [[E]] afgesproken vergoeding van € 2 per door de zelfstandige bij de inlener gewerkt uur. Een dergelijke vergoeding wijst vanwege haar omvang en vaste karakter evenmin erop dat eiseres als uitzendwerkgever moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat de door eiseres met de zelfstandigen afgesloten contracten nogal zijn opgetuigd, doet hier niet aan af.
14. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres met de zelfstandigen geen uitzendovereenkomsten heeft gesloten en dat aan de zelfstandigen doorbetaalde bedragen niet aan loonheffing onderworpen zijn. De naheffingsaanslagen zijn ten onrechte aan eiseres opgelegd.
15. Gezien het vorenstaande behoeft hetgeen partijen verder verdeeld houdt, geen behandeling meer.
16. De beroepen worden gegrond verklaard.
Proceskosten
17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.310 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift,1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437, alle met een wegingsfactor 1).
18. Voor een hogere, integrale, kostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Voor een dergelijke toekenning is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een besluit neemt of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat dit besluit in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vergelijk Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, LJN BA2802). Zo’n situatie is hier niet aanwezig. De rechtbank neemt in aanmerking dat het onderscheid tussen een overeenkomst van opdracht en een arbeidsovereenkomst sterk van feitelijke aard is. Evenmin kan worden geoordeeld dat verweerder in zodanige mate onzorgvuldig heeft gehandeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen rechtvaardigen (HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN BP2975). Ook overigens kan als bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit niet worden aangemerkt de omstandigheid dat eiseres deskundige rechtsbijstand heeft moeten inschakelen noch de omstandigheid dat inmiddels vele uren aan de bezwaar- en beroepsprocedure zijn besteed en dat de forfaitaire bedragen niet in verhouding staan tot de gemaakte kosten.
Schadevergoeding
19. Voor een schadevergoeding als door eiseres betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres met hetgeen zij dienaangaande heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat een causaal verband bestaat tussen de door haar gestelde omzetderving en het handelen van verweerder. Voor zover eiseres om schadevergoeding verzoekt vanwege immateriële schade in verband met de lange behandelduur, ziet de rechtbank hiervoor evenmin aanleiding. Sinds het moment van indiening van het eerste bezwaarschrift (op 11 februari 2011) en de dag van deze uitspraak zijn nog geen twee jaar verstreken.”
Beoordeling van het hoger beroep
In hoger beroep heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de rechtsverhouding tussen belanghebbende en de consultants is aan te merken primair als overeenkomst van uitzending in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair als arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW en meer subsidiair als fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Het Hof volgt de Inspecteur niet in zijn standpunten en overweegt daartoe het volgende.
Gelet op de stukken van het geding en hetgeen partijen in hoger beroep over en weer ter toelichting hebben aangevoerd, acht het Hof de vaststelling van de feitelijke gang van zaken zoals door de rechtbank is vastgelegd in de overwegingen 11, 12 en 13 van haar uitspraak juist. Hetgeen de Inspecteur in hoger beroep hiertegen heeft aangevoerd is onvoldoende om anders te oordelen. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank hieraan terecht de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende niet als uitzendwerkgever is aan te merken doch slechts fungeert als administratief dienstverlener tussen [E] Ltd. en de consultants. Anders dan de Inspecteur bepleit is te dezen geen sprake van een overeenkomst van uitzending tussen belanghebbende en de consultants, noch is tussen hen sprake van een fictieve dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
In voorgaande overweging ligt besloten dat tussen belanghebbende en de consultants geen sprake is van een arbeidsovereenkomst omdat de daarvoor noodzakelijke gezagsverhouding ontbreekt. De vastgestelde feiten en omstandigheden leiden tot geen andere conclusie dan dat de consultants de aanwijzingen dienen te volgen van de inleners dan wel van [E] Ltd. en ook aan hen verantwoording zijn verschuldigd en van hen de arbeidsvergoeding ontvangen. De functie van belanghebbende in het geheel is niet anders te duiden dan ondersteunend en facilitair van aard en strekt slechts ten dienste van de contractuele verhouding tussen de consultants enerzijds en [E] Ltd en de inleners anderzijds.
Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is.
Incidenteel hoger beroep
In beroep heeft belanghebbende verzocht om veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van de integrale proceskosten die door belanghebbende zijn gemaakt voor rechtskundige bijstand. Daartoe heeft belanghebbende - kort weergegeven - aangevoerd dat de Inspecteur nodeloos en tegen beter weten in procedeert. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden het verzoek van belanghebbende afgewezen. Het Hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten en de daartoe gebezigde gronden. Het door belanghebbende daartegen ingestelde incidenteel hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
In het incidenteel ingestelde hoger beroep acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
In het principaal ingestelde hoger beroep acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten voor de zaken met kenmerknummers BK-13/00151, BK-13/00152 en BK-13/00153 te samen, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.461 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 487 x 1,5).
Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit, zoals door belanghebbende bepleit, is slechts grond indien sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit die die vergoeding rechtvaardigen. Hiervan is sprake ingeval van bijvoorbeeld ernstig onzorgvuldig handelen van de Inspecteur, of een fout die tot nodeloze kosten leidt. Partijen zijn echter vrij tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep in te stellen. Het Hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de Inspecteur willens en wetens hoger beroep heeft ingesteld terwijl hij had moeten beseffen dat de uitspraak van de rechtbank in stand zou blijven. Naar het oordeel van het Hof kan de Inspecteur niet worden verweten een op voorhand kansloos standpunt te hebben ingenomen. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit. Het Hof wijst het verzoek om integrale proceskostenvergoeding af.
Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 466.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het door de Inspecteur principaal ingestelde hoger beroep en het door belanghebbende incidenteel ingestelde hoger beroep ongegrond,
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.461, en
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 466.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 30 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.