Gerechtshof Den Haag, 18-06-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2303, BK-14-00023 en BK-14-00024
Gerechtshof Den Haag, 18-06-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2303, BK-14-00023 en BK-14-00024
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 juni 2014
- Datum publicatie
- 15 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2014:2303
- Zaaknummer
- BK-14-00023 en BK-14-00024
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het toekennen van immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00023 en BK-14/00024
Uitspraak d.d. 18 juni 2014
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst kantoor [P], de Inspecteur,
en
de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,
op het na te melden verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een immateriële schadevergoeding.
Loop van het geding
1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende over de jaren 2001 en 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd. Voorts heeft hij boeteschikkingen en beschikkingen heffingsrente gegeven.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur op 10 augustus 2006 de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage (thans rechtbank Den Haag) ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraken van 24 juni 2009, nummers AWB 06/8290 en AWB 06/8292, op de beroepen als volgt beslist, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
Voor het jaar 2001:
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats
treedt van het vernietigde besluit;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en
- -
-
wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te
voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde
griffierecht van € 38 aan hem vergoedt.
Voor het jaar 2003:
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Bij uitspraken van 25 juli 2012, nummers BK-09/00600 en BK-09/00601, heeft het Hof als volgt beslist:
Voor het jaar 2001:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Voor het jaar 2003:
Het Gerechtshof:
- -
-
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- -
-
vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2003 tot een naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.551 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente;
- -
-
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.622;
- -
-
gelast de Staat aan belanghebbende een bedrag van € 110 aan griffierecht te vergoeden;
- -
-
veroordeelt de Staat, het ministerie van veiligheid en justitie, tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 3.500.
1.5. Op het cassatieberoep van belanghebbende en van de Inspecteur tegen de uitspraak van het Hof heeft de Hoge Raad bij arrest van 29 november 2013, nummer 12/04301, ECLI:NL:HR:2013:1361, de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover het de beslissing omtrent de vergoeding van immateriële schade betreft en het geding naar het Hof teruggewezen ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van zijn arrest.
1.6. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid zij allen gebruik hebben gemaakt.
1.7. Belanghebbende heeft een nader stuk ingezonden met dagtekening 22 april 2014. De griffier heeft het stuk aan de wederpartijen in afschrift toegezonden.
1.8. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014 te Den Haag. Aldaar zijn belanghebbende en de Inspecteur verschenen. De Minister heeft schriftelijk meegedeeld niet te zullen verschijnen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.