Gerechtshof Den Haag, 01-07-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2305, BK-13-00675
Gerechtshof Den Haag, 01-07-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2305, BK-13-00675
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 juli 2014
- Datum publicatie
- 15 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2014:2305
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:252, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-13-00675
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Immateriële schadevergoeding. Belanghebbende komt in aanmerking voor een schadevergoeding welke tevens betrekking heeft op de periode vóór het overlijden van erflaatster.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/00675
Uitspraak d.d. 1 juli 2014
in het geding tussen:
de erven van [X] te [Z], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [P], de Inspecteur,
en
de Staat, de minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2013, nummer AWB 10/2071-isv, betreffende de hierna vermelde immateriële schadevergoeding.
Loop van het geding
1.1. De Inspecteur heeft aan wijlen [X] (hierna: erflaatster) voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [...]) opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Erflaatster heeft bij brief van 6 oktober 2003, bij de Inspecteur ingekomen op 7 oktober 2003, tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3. Bij brief van 28 maart 2007 heeft de Inspecteur aan erflaatster meegedeeld dat hij de bezwaarprocedure tegen de aanslag aanhoudt tot uitspraak is gedaan in een beroepsprocedure van de echtgenoot van erflaatster.
1.4. Bij brief van 10 april 2007, ingekomen bij de rechtbank op 11 april 2007, heeft erflaatster tegen deze mededeling van de Inspecteur beroep ingesteld.
1.5. Bij haar uitspraak op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van 17 juli 2007 heeft de rechtbank zich met betrekking tot het door erflaatster ingestelde beroep (met procedurenummer AWB 07/2656) kennelijk onbevoegd verklaard. Bij haar uitspraak van 4 december 2008 heeft de rechtbank het verzet tegen deze uitspraak ongegrond verklaard.
1.6. Bij arrest van 12 maart 2010 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank op het verzet vernietigd, het verzet gegrond verklaard en gelast dat de rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond.
1.7. Met dagtekening 16 september 2010 heeft de Inspecteur uitspraak op het tegen de aanslag gerichte bezwaar van erflaatster gedaan. Bij deze uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.8. Op 1 juni 2012 heeft de rechtbank in het hoofdgeding uitspraak gedaan. In haar uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek op de voet van artikel 8:73 van de Awb zal worden heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van de erfgenaam de door hem, dan wel de erflaatster geleden schade te vergoeden.
1.9. Bij voormelde uitspraak van 23 mei 2013 heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de erven (belanghebbende) ten bedrage van € 500.
1.10. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur en de Minister van Veiligheid en Justitie hebben een verweerschrift ingediend.
1.11. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 mei 2014, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende en de Minister van Veiligheid en Justitie zijn met bericht niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.