Gerechtshof Den Haag, 18-08-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2330, BK-14-00629
Gerechtshof Den Haag, 18-08-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2330, BK-14-00629
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 augustus 2015
- Datum publicatie
- 28 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2015:2330
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2014:7956, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2080, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- BK-14-00629
Inhoudsindicatie
In geschil is of:
1. De Inspecteur over een navordering rechtvaardigend nieuw feit beschikt, dan wel of belanghebbende te kwader trouw is als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR);
2. De in artikel 27e AWR voorziene sanctie van toepassing is;
3. (a) Ter zake van de verkoop van de panden een zakelijke prijs in aanmerking is genomen en, indien dit niet het geval is, of
(b) het verschil tussen de overeengekomen prijs en de als zakelijk aan te merken prijs een uitdeling van winst vormt;
4. Bij bevestigende beantwoording van vraag 3(b), belanghebbende de gecorrigeerde winst kan toevoegen aan de herinvesteringsreserve;
5. Bij ontkennende beantwoording van vraag 4, bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de bij de bepaling van de verkoopprijs van de panden mocht worden uitgegaan van een waarderingsmethode van 10 maal de feitelijke huuropbrengst van de panden;
6. (Subsidiair) rekening moet worden gehouden met een nabetaling ten bedrage van € 302.512 in plaats van € 285.756 (zie 3.15).
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00629
Uitspraak van 18 augustus 2015
in het geding tussen:
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2014, nummer SGR 13/9762, betreffende na te vermelden navorderingsaanslag.
Aanslag, navorderingsaanslag, bezwaar, ambtshalve vermindering en geding in eerste aanleg
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.038.516 negatief. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.585.258, waarbij – impliciet – het verlies op nihil is vastgesteld (de verliesvaststellingsbeschikking).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar gedeeltelijk toegewezen en heeft hij de navorderingsaanslag verminderd tot een belastbaar bedrag van € 1.299.502. Nadien heeft de Inspecteur bij beschikking van 28 februari 2014 de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 880.002.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente zoals deze zijn vastgesteld bij de verminderingsbeschikking van 28 februari 2014 alsmede de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 974 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 gelast.
Loop van het geding in hoger beroep
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 493. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 mei 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van [Y] B.V. te [Z] met kenmerk BK‑14/00628, betreffende een naheffingsaanslag in de dividendbelasting voor het jaar 2005. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Op de zitting van 26 mei 2015 is [A] door het Hof als getuige gehoord. Van het getuigenverhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal wordt aan de uitspraak gehecht.