Gerechtshof Den Haag, 17-04-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:948, BK-13-01799 en BK-14-00007
Gerechtshof Den Haag, 17-04-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:948, BK-13-01799 en BK-14-00007
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 17 april 2015
- Datum publicatie
- 22 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2015:948
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3553
- Zaaknummer
- BK-13-01799 en BK-14-00007
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is, net als voor de rechtbank, de vraag in geschil of de naheffingsaanslag en de boete tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-13/01799 en BK-14/00007
Uitspraak van 17 april 2015
in het geding tussen:
[X] B.V., statutair gevestigd te [Z] belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 november 2013, nr. SGR 13/4038.
Bezwaar en beroep
Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 14.418 en bij beschikking een boete van vijftig percent, ofwel € 7.209, opgelegd. Bij beschikking is € 2.333 aan heffingsrente berekend.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 318 is geheven.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 14.333, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de boete verminderd tot € 1.280 en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Hoger beroepen
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is een griffierecht geheven van € 478.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 5 december 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.
Na de zitting heeft tussen partijen en het Hof schriftelijk en telefonisch contact plaatsgehad over de (nakoming van de) afspraak die partijen ter zitting hebben gemaakt en in de laatste contacten begin april 2015 is partijen voorgehouden dat het Hof, zoals met partijen ter zitting is afgesproken, zonder nadere zitting uitspraak doet (zie 7.1).