Gerechtshof Den Haag, 31-05-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2110, BK-15/00381
Gerechtshof Den Haag, 31-05-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2110, BK-15/00381
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 31 mei 2016
- Datum publicatie
- 19 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2016:2110
- Zaaknummer
- BK-15/00381
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil: of de woning terecht als afzonderlijke onroerende zaak is aangemerkt; of, en zo ja in hoeverre, de waarderingsuitzondering voor waterverdedigings- en waterbeheersingswerken als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Wet WOZ juncto artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: URUOW) en artikel 220d, aanhef en onderdeel g, van de Gemeentewet van toepassing is; of de waarde van de woning, zoals verminderd bij uitspraak op bezwaar, op een te hoog bedrag is vastgesteld; en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00381
Uitspraak d.d. 31 mei 2016
in het geding tussen:
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Molenwaard, de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de Rechtbank) van 9 april 2015, nummer ROT 14/5349, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2012 (hierna: de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A] ’ te [Z] (hierna: de woning), voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 373.000 (hierna: de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Molenwaard (hierna: de aanslag).
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de waarde van de woning nader vastgesteld op € 274.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 45 vergoedt, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 490 te betalen aan belanghebbende en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM afgewezen.