Gerechtshof Den Haag, 14-10-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3311, BK 16/00124 en 16/00125
Gerechtshof Den Haag, 14-10-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3311, BK 16/00124 en 16/00125
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 oktober 2016
- Datum publicatie
- 8 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2016:3311
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK 16/00124 en 16/00125
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil of het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ontvankelijk is. Partijen houdt vooral het antwoord op de vraag verdeeld of het beroep niet alleen namens [Y] B.V. en [A], maar ook namens [X] B.V. is ingesteld
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-16/00124 en BK-16/00125
in het geding tussen:
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van [X] B.V., [Y] B.V. en [A] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2016, nr. SGR 15/6891.
Procesverloop
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan [X] B.V. een informatiebeschikking gegeven.
[X] B.V. heeft bezwaar tegen de informatiebeschikking gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de informatiebeschikking afgewezen, ook met dien verstande dat een nieuwe informatiebeschikking is vastgesteld.
Tegen de uitspraak van de Inspecteur is beroep bij de rechtbank ingesteld (zie 2.3 en 5.1). Een griffierecht van € 331 is geheven.
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
[X] B.V., [Y] B.V. en [A] zijn van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Van [Y] B.V. is een griffierecht van € 503 geheven en van [A] een griffierecht van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 september 2016 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.
Feiten
Met inachtneming van wat de rechtbank heeft vastgesteld, gaat het Hof uit van de volgende feiten:
Tot het faillissement (19 augustus 2014) exploiteert [X] B.V. een uitgaanscentrum. Enig aandeelhouder van [X] B.V. is [Y] B.V. en enig aandeelhouder van [Y] B.V. is [A] .
Naar aanleiding van de bevindingen van een bij [X] B.V. ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur op de voet van artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting aan [X] B.V., en wel ter attentie van [A] , een informatiebeschikking gegeven. [X] B.V. (drs. [B] voor haar) heeft bezwaar tegen de informatiebeschikking gemaakt. Bij de uitspraak op het bezwaar (ter attentie van drs. [B] ) heeft de Inspecteur overwogen:
"(…) Gelet op het voorgaande is terecht een informatiebeschikking afgegeven. In zoverre is uw bezwaar ongegrond. Wel zal ik in verband met de wijziging van de motivering het besluit herroepen en in de plaats daarvan een nieuw besluit nemen. Dit nieuwe besluit vormt een onderdeel van de uitspraak op bezwaar. (…)"
Tegen de uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. De aanhef van het beroepschrift luidt:
"Hierbij tekent ondergetekende mr. [C] , advocaat (…) in haar hoedanigheid van gemachtigde van:
a. (…) [Y] B.V. (…)
b. [A] (…);
hierna gezamenlijk te noemen 'Belanghebbenden', namens hen beroep aan tegen de beslissing van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam (…), welke beslissing naar de mening van Belanghebbenden ten onrechte enkel wordt gekwalificeerd als 'Uitspraak op Bezwaar'."
In min of meer gelijke bewoordingen vangt de aanvulling op het beroepschrift aan.
De rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
4. In geschil is of het beroep ontvankelijk is en zo ja, of bij de uitspraak op bezwaar een nieuwe informatiebeschikking is gegeven en of de (nieuwe) informatiebeschikking terecht is gegeven.
5. Op grond van artikel 26a, eerste lid, onderdeel c, van de Awr kan een beroep dat betrekking heeft op een ingevolge de belastingwet genomen besluit worden ingesteld door degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan ook beroep worden ingesteld door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van belasting waarop de beschikking betrekking heeft.
6. De informatiebeschikking is gegeven aan [ [X] B.V.]. Op grond van onderdeel c, van het eerste lid van artikel 26a van de Awr kan tegen de uitspraak op het tegen de informatiebeschikking gemaakte bezwaar alleen door [ [X] B.V.] beroep worden ingesteld. Aan [ [Y] B.V. en [A] ] komt dat recht dus niet toe. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het beroepschrift en de overige gedingstukken - en in afwijking van het pas ter zitting ingenomen standpunt - evenmin dat het beroep namens of mede namens [ [X] B.V.] is ingesteld. Voor zover het beroep moet worden geacht te zijn ingesteld op grond van artikel 26a, eerste lid, van de Awr, kunnen [ [Y] B.V. en [A] ] daarom niet worden ontvangen in hun beroep.
7. [ [Y] B.V. en [A] ] hebben dan aangevoerd dat zij beroep kunnen instellen op grond van het tweede lid van artikel 26a van de Awr. Zij hebben deze beroepsgrond gemotiveerd met de stelling dat zij door de curator in het faillissement van [ [X] B.V.] aansprakelijk zijn gesteld voor alle boedeltekorten. Deze tekorten, aldus [ [Y] B.V. en [A] ], nemen substantieel toe als aan [ [X] B.V.] aanslagen worden opgelegd die het gevolg zijn van het boekenonderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank berust dit standpunt op een onjuiste rechtsopvatting. Met de door [ [Y] B.V. en [A] ] genoemde aansprakelijkstelling is immers nog geen sprake van een situatie als bedoeld in eerder genoemd artikellid. Daarvoor is het noodzakelijk dat inkomens- of vermogensbestanddelen van [ [Y] B.V. en [A] ] zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking ziet. Het voorwerp van de belasting waarop de informatiebeschikking betrekking heeft ziet echter op mogelijke - uit het boekenonderzoek voortvloeiende en aan [ [X] B.V.] op te leggen - belastingaanslagen. In die grondslagen zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen van [ [Y] B.V. en [A] ] begrepen. Het beroep van [ [Y] B.V. en [A] ] op artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien [ [Y] B.V. en [A] ] geen rechtstreeks belang hebben bij de beschikking. Daarbij komt dat artikel 26a van de Awr, in afwijking van hetgeen daartoe is bepaald in de Awb, een duidelijke beperking van de kring van beroepsgerechtigden bevat. Voor zover het beroep moet worden geacht te zijn ingesteld op grond van het tweede lid van artikel 26a van de Awr kunnen [ [Y] B.V. en [A] ] dus evenmin worden ontvangen in hun beroep. De verwijzing van [ [Y] B.V. en [A] ] naar de uitspraak van Hof Arnhem van 6 oktober 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK1106, doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank acht die uitspraak hier niet van belang, reeds omdat in die zaak nu juist - en in afwijking van de onderhavige zaak - namens de (gefailleerde) vennootschap beroep was ingesteld.
8. Op grond van al het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk. Daarmee behoeft al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de rechtmatigheid van de informatiebeschikking en de bij de uitspraak op bezwaar gegeven (nieuwe) informatiebeschikking geen beoordeling meer.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."