Home

Gerechtshof Den Haag, 17-02-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:442, BK-13_00086 tm BK-13_00102

Gerechtshof Den Haag, 17-02-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:442, BK-13_00086 tm BK-13_00102

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
17 februari 2016
Datum publicatie
2 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2016:442
Formele relaties
Zaaknummer
BK-13_00086 tm BK-13_00102

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is uiteindelijk nog in geschil of de navorderingsaanslagen in de aanslagregelende fase voortvarend zijn opgelegd. Verder is in geschil of terecht verhogingen en boetes zijn opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-13/00086 tot en met BK-13/00102

Uitspraak d.d. 17 februari 2016

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

inzake de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 29 november 2012, nummers AWB 11/9706 t/m 11/9713, AWB 11/9715, AWB 11/9717, AWB 11/9719 t/m AWB 11/9723, AWB 11/9726 en AWB 12/2273, betreffende de hem opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 1995 tot en met 2005 en 2007 alsmede de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1996 tot met 2000 en de daarbij opgelegde verhogingen en boetes.

Navorderingsaanslagen, aanslagen, boetebeschikkingen, beschikkingen heffingsrente, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 21 december 2007 navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1995 en 2002 en VB voor het jaar 1996 opgelegd. De aanslagen over 1995 en 1996 zijn verhoogd met 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhogingen de Inspecteur geen kwijtschelding heeft verleend. Bij de aanslag voor het jaar 2002 is een vergrijpboete van 100 percent opgelegd. Voorts is bij alle aanslagen heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. De Inspecteur heeft met dagtekening 16 september 2008 aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2000, 2001 en 2003 tot en met 2005 opgelegd. Bij deze aanslagen zijn vergrijpboetes van 100 percent opgelegd. Voorts is bij alle aanslagen heffingsrente in rekening gebracht.

1.3. De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 30 september 2008 navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1996 tot en met 1999 en VB voor de jaren 1997 tot en met 2000 opgelegd. De aanslagen voor 1996 en 1997 zijn verhoogd met 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhogingen de Inspecteur geen kwijtschelding heeft verleend. Bij de aanslagen voor de jaren 1998, 1999 en 2000 zijn vergrijpboetes van 100 percent opgelegd. Voorts is bij alle aanslagen heffingsrente in rekening gebracht.

1.4. De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 30 december 2010 een aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 opgelegd. Bij deze aanslag is een vergrijpboete van 100 percent opgelegd. Voorts is bij deze aanslag heffingsrente in rekening gebracht

1.5. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 24 november 2011 de voor de jaren 1995 tot en met 2005 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en de voor de jaren 1996 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen VB en de daarbij berekende heffingsrenten gehandhaafd en de daarbij opgelegde verhogingen en de vergrijpboetes verminderd met 20 percent.

1.6. Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2012 heeft de Inspecteur de voor het jaar 2007 opgelegde aanslag IB/PVV en de daarbij berekende heffingsrente gehandhaafd en de daarbij opgelegde vergrijpboete verminderd met 15 percent.

1.7. Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het volgende beslist:

“-- verklaart de beroepen ongegrond, voor zover die zijn gericht tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 1996, de navorderingsaanslag VB over het jaar 1996, de aanslag IB/PVV over het jaar 2007, de heffingsrentebeschikkingen over die jaren alsmede tegen de bij die belastingaanslagen opgelegde verhogingen en de vergrijpboete;

- verklaart de beroepen gegrond voor zover die zijn gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV de jaren 1995 en 1997 tot en met 2005, de navorderingsaanslagen VB over de jaren 1997 tot en met 2000, de heffingsrentebeschikkingen over die jaren alsmede tegen de bij die belastingaanslagen opgelegde verhogingen en vergrijpboetes;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover betrekking hebbend op de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1995 en 1997 tot en met 2005, de navorderingsaanslagen VB over de jaren 1997 tot en met 2000, de heffingsrentebeschikkingen over die jaren alsmede tegen de bij die belastingaanslagen opgelegde verhogingen en de vergrijpboetes;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over 1995 tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 155.150;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over 1997 tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 140.126;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over 1998 tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 113.769;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over 1999 tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 124.679;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over 2000 tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 114.417;

- handhaaft het bij de navorderingsaanslag IB/PVV over 2001 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en vermindert het daarbij vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen tot op € 10.285;

- handhaaft het bij de navorderingsaanslag IB/PVV over 2002 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en vermindert het daarbij vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen tot op € 10.308;

- handhaaft het bij de navorderingsaanslag IB/PVV over 2003 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en vermindert het daarbij vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen tot op € 11.223;

- handhaaft het bij de navorderingsaanslag IB/PVV over 2004 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en vermindert het daarbij vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen tot op € 13.711;

- handhaaft het bij de navorderingsaanslag IB/PVV over 2005 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en vermindert het daarbij vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen tot op € 17.066;

- vermindert de navorderingsaanslag VB over 1997 tot één naar een vermogen van ƒ 551.000;

- vermindert de navorderingsaanslag VB over 1998 tot één naar een vermogen van ƒ 587.000;

- vermindert de navorderingsaanslag VB over 1999 tot één naar een vermogen van ƒ 724.000;

- vermindert de navorderingsaanslag VB over 2000 tot één naar een vermogen van ƒ 894.000;

- vermindert de in de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1995 en 1997 tot en met 2005 en in de navorderingsaanslagen VB over de jaren 1997 tot en met 2000 begrepen verhogingen en vergrijpboetes tot op bedragen zoals [in de uitspraak van de rechtbank] onder 68 is vermeld in de kolom ‘Boete na vermindering wegens undue delay’;

- wijzigt de beschikkingen heffingsrente overeenkomstig bovenstaande verminderingen;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten tot een bedrag van € 1.638, te betalen aan [belanghebbende];

- veroordeelt [de Inspecteur] tot het betalen van een schadevergoeding aan [belanghebbende] tot een bedrag van € 2.000;

- draagt [de Inspecteur] op het voor de gegrond verklaarde beroepen betaalde griffierecht van in totaal, tweemaal € 41, zijnde € 82 aan [belanghebbende] te vergoeden.”

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is in hoger beroep een griffierecht geheven van in totaal € 115 voor de behandeling van alle zaken. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling die was vastgesteld op 21 mei 2014 heeft geen doorgang gevonden vanwege ziekte van de gemachtigde van belanghebbende. De mondelinge behandeling is daarop bepaald op 8 oktober 2014. De gemachtigde van belanghebbende heeft vervolgens op 2 oktober 2014 aan het Hof verzocht de mondelinge behandeling die was bepaald op 8 oktober 2014 uit te stellen omdat de belanghebbende openheid van zaken wenst te geven en daarvoor bankgegevens zal opvragen bij de [Y] . Het Hof heeft het verzoek om uitstel bij brief van 3 oktober 2014 afgewezen.

2.3. De mondelinge behandelingen van de zaken hebben plaatsgehad ter zittingen van

8 oktober 2014, 25 april 2015, 21 oktober 2015 van het Hof, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Naar aanleiding van het verhandelde ter zittingen heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen, laatstelijk de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 9 december 2015, is na de zitting van 21 oktober 2015 een nadere mondelinge behandeling achterwege gebleven.

2.4. Tijdens de in 2.3. genoemde zittingen zijn de onderhavige zaken gezamenlijk behandeld met de zaken BK-13/00040 tot en met BK-13/00055 van de erven [A] en de zaken BK-13/00056 en BK-13/00057 van [B] . Al hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van deze zaken geldt eveneens als te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier telkens één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep uit van de volgende door de rechtbank in haar uitspraak vermelde feiten.

“1. Op 18 februari 2005 hebben de Belgische autoriteiten op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG (hierna: de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen fotokopieën verstrekt aan de FIOD-ECD Team Internationaal, welke bij een huiszoeking in België in beslag waren genomen. De belastingdienst heeft naar aanleiding van deze gegevens vervolgens onderzoek gedaan, later bekend geworden als het project Bank Zonder Naam. Het onderzoek richtte zich op het vaststellen van de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de [Y] (Luxemburg) SA te Luxemburg (hierna: [Y] ), waarvan de gegevens waren vermeld op vorengenoemde fotokopieën (hierna: de renseignementen). Het project Bank Zonder Naam is in maart 2007 van start gegaan.

2. [ De Inspecteur] heeft renseignementen ontvangen betreffende de rekeningen bij de [Y] . De daarop voorkomende getallen zijn rekeningnummers en de daarbij behorende saldi van bankrekeningen en effectenportefeuilles per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 zijn in Nederlandse guldens. De renseignementen van 5 september 1996 en 28 november 1996 luiden – voor zover hier van belang – als volgt:

Bijlage B.1:

“[ [Y] ]

Date: 9/05/96 (…)

RACINE * NAME

*CCY* CURRENT ACCOUNTS

*

DEPOSITS

* BONDS *

[…] [X]

NLG 878.45

.00

228,480.00

SHARES/OPTIONS *

INV.FUNDS

*

TOTAL

.00

23,095.44

252,453.89 P”;

Bijlage B.2:

“[ [Y] ]

Date: 11/28/96 (…)

RACINE * NAME

*CCY* CURRENT ACCOUNTS

*

DEPOSITS

* BONDS *

[…] [X]

NLG 16,909.32

.00

229,740.00

SHARES/OPTIONS *

INV.FUNDS

*

TOTAL

.00

23,253.48

269,902.80 P”;

Bijlage B.6:

”26

[…]

[X]

941221 NLG

221963,71

8371,84

212100

0

0

0 P

[…] ”.

3. Op lijst B.9 is ten aanzien van de [Y] -rekening met nummer […] het volgende vermeld:

“Account

Nr

Subaccount

Beneficial owner

telefoon

woonplaats

[X]

[…]

[…]

idem

[…]

[Z]

last visit

next visit

fiscalist/prive/fax

telefoon/fax

aug-96

prive

[…] ”.

4. [ Belanghebbende], geboren [in] 1969, is ongehuwd. [Belanghebbende] heeft in zijn aangiften geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de [Y] .

5. [ De Inspecteur] heeft [belanghebbende] bij brief van 7 augustus 2007 verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken ter zake van zijn in het buitenland aangehouden bankrekening(en). [De Inspecteur] heeft [belanghebbende] daarbij onder meer gewezen op artikel 47, eerste lid, onderdeel a, artikel 49, artikel 25, zesde lid, onderdeel b, en artikel 27e, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) inzake omkering van de bewijslast. Als bijlage bij deze brief zijn een tweetal formulieren gevoegd, te weten een formulier “Verklaring In het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en een formulier “Opgaaf In het buitenland aangehouden bankrekening(en)”. In die formulieren wordt van [belanghebbende] gevraagd om – onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen – aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest.

6. Bij brief van 22 augustus 2007 heeft de gemachtigde van [belanghebbende] om nadere informatie verzocht en om openbaarmaking van de gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. De staatssecretaris van Financiën heeft voormeld verzoek om openbaarmaking bij beschikking van 5 september 2007 afgewezen.

7. Op 4 oktober 2007 heeft [de Inspecteur], onder verwijzing naar vorengenoemde vragenbrief van 7 augustus 2007, een herinneringsbrief aan [belanghebbende] gestuurd. Een reactie van de zijde van [belanghebbende] is vervolgens uitgebleven.

8. [ De Inspecteur] heeft bij brief van 22 november 2007 [belanghebbende] in kennis gesteld van zijn voornemen om in verband met een door [belanghebbende] aangehouden bankrekening bij de [Y] navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1995 en 2002 en VB over het jaar 1996 op te leggen, met verhogingen dan wel een vergrijpboete van 100%.

9. Bij brief van 12 december 2007 heeft [de Inspecteur] meegedeeld dat de onder 8 genoemde aangezegde navorderingsaanslagen, verhogingen en vergrijpboete zullen worden opgelegd. Met dagtekening 21 december 2007 zijn deze aangezegde navorderingsaanslagen, verhogingen en de vergrijpboete opgelegd.

10. [ De Inspecteur] heeft bij brief van 10 juni 2008 [belanghebbende] in kennis gesteld van zijn voornemen om in verband met een door [belanghebbende] aangehouden bankrekening bij de [Y] over de jaren 1996 tot en met 2001 en 2003 tot en met 2005 navorderingsaanslagen IB/PVV en over de jaren 1997 tot en met 2000 navorderingsaanslagen VB op te leggen, met verhogingen dan wel vergrijpboetes van 100%.

11. Bij brief van 28 augustus 2008 heeft [de Inspecteur] meegedeeld dat de onder 10 genoemde aangezegde navorderingsaanslagen, verhogingen en vergrijpboetes zullen worden opgelegd. Met dagtekening 16 september 2008 en 30 september 2008 zijn deze aangezegde navorderingsaanslagen, verhogingen en vergrijpboetes opgelegd.

12. Voorts heeft [de Inspecteur] bij brief van 23 november 2010 [belanghebbende] in kennis gesteld van zijn voornemen om bij de aanslagregeling voor het jaar 2007 in verband met een door [belanghebbende] aangehouden bankrekening bij de [Y] op de aangifte IB/PVV een correctie toe te passen, met oplegging van een vergrijpboete van 100%.

13. Bij brief van 15 december 2010 heeft [de Inspecteur] meegedeeld dat de onder 12 genoemde aangezegde aanslag en vergrijpboete zullen worden opgelegd. Met dagtekening 30 december 2010 zijn deze aangezegde aanslag en vergrijpboete opgelegd.

14. De verhogingen dan wel vergrijpboetes zijn op de voet van respectievelijk artikel 18, eerste lid, van de Awr (tekst tot en met 1997), artikel 67e van de Awr (tekst vanaf 1998) en artikel 67d van de Awr opgelegd.

3.2. Voorts is in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

De gemachtigde van belanghebbende heeft op 2 oktober 2014 aan het Hof bericht dat belanghebbende openheid van zaken wil geven over zijn bankrekening bij de [Y] en dat partijen in overleg zullen treden om op zoveel mogelijk punten tot overeenstemming te komen. Belanghebbende en de Inspecteur hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarvan op 2 juli 2015 een afschrift bij het Hof is binnengekomen. Hierin is het volgende opgenomen:

1. Partijen

Belanghebbende, [X] (geboortedatum: [in] 1969; burgerservice-nummer: […] ),

wonende aan de [C] te [Z] .

Hierna te noemen: Partij A

en

de Belastingdienst, hierbij vertegenwoordigd door: Mw. [D]

Hierna te noemen: Partij B

Partijen A en B hierna gezamenlijk te noemen: Partijen

Partijen verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW).

Bij deze vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil over hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.

2 Aanleiding vaststellingsovereenkomst

De Belastingdienst heeft een onderzoek ingesteld naar Nederlandse ingezetenen die gerechtigd zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen. Aan belanghebbende zijn naar aanleiding van dit onderzoek navorderingsaanslagen met geschatte correcties in verband met dit buitenlands vermogen opgelegd. Belanghebbenden hebben tegen deze navorderingsaanslagen bezwaar en vervolgens beroep en vervolgens hoger beroep ingesteld.

Partij A heeft in het kader van de hoger beroepsprocedures (BK/SK-13/00086 t/m BK/EA-13/00102)

op 5 december 2014 bankstukken aan Partij B overhandigd, waaruit blijkt dat Partij A houder is geweest van een bankrekening bij de [Y] te Luxemburg.

Partijen zijn hierna in overleg getreden over de fiscale consequenties. Na onderling overleg is besloten een vaststellingsovereenkomst te sluiten als bedoeld in artikel 7:900, lid 1 BW.

3 Onderwerp van deze vaststellingsovereenkomst

Partijen verschillen van mening of de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 t/m 2001 en de navorderingsaanslagen VB 1996 t/m 2000 voortvarend zijn opgelegd. Voorts verschillen partijen van mening over wat de hoogte van de boete dient te bedragen.

Onderwerp van deze vaststellingsovereenkomst is daarom de vast te stellen belastbaar inkomens over de jaren 1995 t/m 2000, het vast te stellen belastbaar inkomen uit sparen en belegen over de jaren 2001 t/m 2005 en 2007 en de vast te stellen vermogens over de jaren 1996 t/m 2000 aan de hand van de door Partij A overgelegde bankstukken indien het Gerechtshof ’s-Gravenhage oordeelt dat de navorderingsaanslagen voldoende voortvarend zijn opgelegd.

4 Feiten en gevolgen

Deze vaststellingsovereenkomst is gebaseerd op de volgende gegevens:

Omschrijving buitenlandse vermogensbestanddelen:

Bankrekening aangehouden door Partij A bij een buitenlandse bankinstelling te Luxemburg onder rekeningnummer:

- [Y] nt. […]

Partij A heeft de onderliggende bankstukken overgelegd aan Partij B.

Naar aanleiding van de overgelegde bankstukken blijkt dat de:

- de navorderingsaanslag IB/PVV 1995 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen van f 146.068;

de navorderingsaanslag IB/PVV 1996 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen van f 181.815;

- de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen van f 140.126;

- de navorderingsaanslag IB/PVV 1998 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen van f 111.287;

- de navorderingsaanslag IB/PVV 1999 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen van f 118.426;

- de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 dient te worden verminderd naar een belastbaar inkomen van f 88.382;

- het bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd dient te worden en dat het inkomen uit sparen en beleggen verminderd dient te worden tot € 6.957;

- het bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd dient te worden en dat het inkomen uit sparen en beleggen verminderd dient te worden tot € 8.160;

- het bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd dient te worden en dat het inkomen uit sparen en beleggen verminderd dient te worden tot € 8.665;

- het bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd dient te worden en dat het inkomen uit sparen en beleggen verminderd dient te worden tot € 10.342;

- het bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd dient te worden en dat het inkomen uit sparen en beleggen verminderd dient te worden tot € 10.973;

- het bij de aanslag IB/PVV 2007 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd dient te worden en dat het inkomen uit sparen en beleggen verminderd dient te worden tot € 11.944;

- de navorderingsaanslag VB 1996 verminderd dient te worden naar een vermogen van f 488.000;

- de navorderingsaanslag VB 1997 verminderd dient te worden naar een vermogen van f 568.000;

- de navorderingsaanslag VB 1998 verminderd dient te worden naar een vermogen van f 549.000;

- de navorderingsaanslag VB 1999 verminderd dient te worden naar een vermogen van f 665.000;

- en dat de navorderingsaanslag VB 2000 verminderd dient te worden naar een vermogen van f 755.000.

5 Einde geldigheidsduur van de overeenkomst

6 Nadere voorwaarden en afspraken