Gerechtshof Den Haag, 01-03-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:648, BK-14/00001
Gerechtshof Den Haag, 01-03-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:648, BK-14/00001
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 maart 2016
- Datum publicatie
- 23 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2016:648
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:153
- Zaaknummer
- BK-14/00001
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen: a) is de navorderingsaanslag binnen de wettelijke termijn opgelegd; b) beschikt de inspecteur over een nieuw feit om na te kunnen vorderen; c) indien een nieuw feit ontbreekt: is belanghebbende ter zake van het feit of de feiten waarop de navorderingsaanslag is gebaseerd te kwader trouw; d) is de navorderingsaanslag terecht met omkering van de bewijslast vastgesteld; e) in hoeverre zijn de hennepinkomsten genoten door belanghebbende; f) zijn de inkomsten uit hennepteelt genoten in 2006; g) zijn inkomsten uit hennepteelt genoten tot het door de inspecteur berekende bedrag; h) is terecht en tot het juiste bedrag een vergrijpboete opgelegd
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00001
Uitspraak van 1 maart 2016
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 19 november 2013, nummer SGR 13/3354, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikkingen.
Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een primitieve aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.
Nadien is aan belanghebbende voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 307.739 (hierna: de aanslag). Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 59.328 opgelegd (hierna: de beschikking vergrijpboete).
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 18 maart 2013 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Van belanghebbende is een griffierecht van € 44 geheven.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente ongegrond en het beroep tegen de boetebeschikking gegrond verklaard; de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boete; de boete verminderd tot een bedrag van € 56.817 alsmede de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van € 944 aan proceskosten en € 44 griffierecht.