Gerechtshof Den Haag, 10-01-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1061, BK-16/00305
Gerechtshof Den Haag, 10-01-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1061, BK-16/00305
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 januari 2017
- Datum publicatie
- 2 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2017:1061
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1614, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- BK-16/00305
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00305
in het geding tussen:
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 4 mei 2016, nummer SGR 15/8214, betreffende het hierna vermelde verzoek.
Procesverloop
1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de aan hem opgelegde verzuimboete beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het instellen van beroep is € 45 griffierecht geheven. Nadien heeft belanghebbende het beroep ingetrokken. Tegelijk met de intrekking heeft belanghebbende de Rechtbank verzocht de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in de beroepsfase, alsmede te gelasten dat de Inspecteur het betaalde griffierecht dient te vergoeden. De Rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende afgewezen.
Loop van het geding in hoger beroep
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is een griffierecht van € 124 geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 oktober 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep komen vast te staan:
Met dagtekening 8 juli 2015 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 en een verzuimboete opgelegd.
Bij brief van 17 augustus 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete en verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase (hierna: het verzoek om een proceskostenvergoeding).
Op 21 oktober 2015 is telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van belanghebbende waarbij hem is medegedeeld dat de verzuimboete wordt verminderd tot nihil en dat een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van 1 punt ter waarde van € 244 wordt toegekend.
Op 4 november 2015 is aan belanghebbende een kostenvergoeding van € 244,- uitbetaald.
Met dagtekening 10 november 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan in de vorm van een verminderingsbeschikking waarbij de verzuimboete is vernietigd.
Bij brief van 13 november 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De mondelinge behandeling van de zaak door de Rechtbank heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Bij brief van 25 maart 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende het beroep bij de Rechtbank ingetrokken en de Rechtbank verzocht de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in de beroepsfase, alsmede te gelasten dat de Inspecteur het betaalde griffierecht dient te vergoeden.