Gerechtshof Den Haag, 07-07-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2101, AV 000731-17
Gerechtshof Den Haag, 07-07-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2101, AV 000731-17
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 juli 2017
- Datum publicatie
- 18 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2017:2101
- Zaaknummer
- AV 000731-17
Inhoudsindicatie
Door de verzoeker zijn – samengevat weergegeven – ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek van de eerste wrakingskamer de volgende gronden aangevoerd: Primair stelt verzoeker dat het hof Den Haag niet bevoegd is kennis te nemen van het tegen de raadsheren van het hof Amsterdam ingediende wrakingsverzoek, aangezien de ‘pilot externe wrakingskamer’ reeds is beëindigd zodat dit wrakingsverzoek door het hof Amsterdam dient te worden behandeld.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer : AV 000731-17Rolnummer hoofdzaak : 16/00101
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 7 juli 2017
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemd rolnummer van:
mr. [X] ,
wonende te [Z] ,verzoeker.
Het geding
1. Op 7 juni heeft onder rolnummer DH 50-2017 een zitting van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna: de eerste wrakingskamer) van het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. Zitting hadden mr. [A] , voorzitter, mr. [B] en mr. [C] , raadsheren.
2. Ter zitting van de eerste wrakingskamer heeft verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter en raadsheren gedaan.
3. De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna: de tweede wrakingskamer) van het gerechtshof Den Haag heeft de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 23 juni 2017. Verzoeker, alsmede de voorzitter en raadsheren van wie wraking is verzocht, zijn van de behandeling op deze datum op de hoogte gebracht.
4. Bij schriftelijke reacties van 12 juni 2017 hebben de voorzitter en raadsheren van de eerste de wrakingskamer meegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking. Voorts hebben zij in de schriftelijke reactie meegedeeld dat zij niet in de gelegenheid zijn de behandeling van het wrakingsverzoek bij te wonen en dat zij niet gehoord wensen te worden op het verzoek tot wraking.
5. De tweede wrakingskamer heeft het verzoek op 23 juni 2017 ter zitting behandeld, waar verzoeker is gehoord. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
6. Ter zitting van de tweede wrakingskamer heeft verzoeker eveneens een verzoek tot wraking van de ter zitting aanwezige raadsheren gedaan. Ten aanzien van dit verzoek heeft het hof bij monde van de voorzitter terstond ter zitting medegedeeld dat dit verzoek als misbruik van het recht tot wraking wordt beschouwd en om die reden niet in behandeling zal worden genomen.
De wrakingsverzoeken
7. Door de verzoeker zijn – samengevat weergegeven – ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek van de eerste wrakingskamer de volgende gronden aangevoerd:
Primair stelt verzoeker dat het hof Den Haag niet bevoegd is kennis te nemen van het tegen de raadsheren van het hof Amsterdam ingediende wrakingsverzoek, aangezien de ‘pilot externe wrakingskamer’ reeds is beëindigd zodat dit wrakingsverzoek door het hof Amsterdam dient te worden behandeld.
Subsidiair beroept verzoeker zich op 'betrokkenheid' van de hoven Amsterdam en Den Haag bij verschillende ernstige misdrijven, waaronder terrorisme, op grond waarvan het tegen de raadsheren van het hof Amsterdam ingediende wrakingsverzoek ter verdere behandeling moet worden verwezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden (ex art. 62b van de Wet RO).
8. Voorafgaand aan de behandeling van het verzoek door de tweede wrakingskamer hebben mr. [A] , mr. [B] en mr. [C] op 12 juni 2017 schriftelijk hun reactie naar voren gebracht.
De reactie van de raadsheren mr. [A] en mr. [B] houdt - samengevat weergegeven - in dat zij niet berusten in de wraking aangezien in het door verzoeker gestelde geen enkele aanwijzing is te vinden van persoonlijke partijdigheid of vooringenomenheid.
De reactie van de raadsheer mr. [C] houdt - samengevat weergegeven - in dat de door verzoeker gestelde betrokkenheid van de raadsheren van het hof Den Haag en van de eerste wrakingskamer bij ernstige misdrijven niet aannemelijk is geworden en hem ook overigens niet bekend is.