Gerechtshof Den Haag, 07-06-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2139, BK-16/00470 en BK-16/00471
Gerechtshof Den Haag, 07-06-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2139, BK-16/00470 en BK-16/00471
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 juni 2017
- Datum publicatie
- 19 juli 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2017:2139
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2976
- Zaaknummer
- BK-16/00470 en BK-16/00471
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil of: de bij de Rechtbank ingestelde beroepen tevens zijn gericht tegen de uitspraak op de bezwaren van belanghebbende inzake de aanslagen en beschikkingen voor het jaar 2002 en tegen het uitblijven van een uitspraak op belanghebbendes bezwaren tegen de aanslag en de beschikkingen voor het jaar 2003; de Inspecteur wegens het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren tegen de onder 1.1 vermelde en beschikkingen dwangsommen heeft verbeurd; de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet heeft gehoord voordat hij op de bezwaren tegen de dwangsombeschikkingen heeft beslist; belanghebbende recht heeft op integrale van de door hem gemaakte proceskosten; en belanghebbende recht heeft op vergoeding van de door hem als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn geleden immateriële schade.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-16/00470 en BK-16/00471
Uitspraak van 7 juni 2017
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/belastingen, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 september 2016, nummers SGR 16/1342 en SGR 16/1343, betreffende de onder 1.1. vermelde aanslagen en beschikkingen.
Aanslagen, bezwaren, ingebrekestellingen en geding in eerste aanleg
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 met dagtekening 22 oktober 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) en voor het jaar 2003 met dagtekening 2 augustus 2006 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen zijn boete- en heffingsrentebeschikkingen gegeven.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2006 heeft de Inspecteur op belanghebbendes bezwaren van 22 februari 2005 tegen de onder 1.1. vermelde aanslagen en beschikkingen voor het jaar 2002 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Op belanghebbendes bezwaar van 31 augustus 2006 tegen de onder 1.1. vermelde aanslag en de beschikkingen voor het jaar 2003 is geen uitspraak op bezwaar gedaan.
Bij brief van 19 november 2015 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren tegen de onder 1.1. vermelde aanslagen en beschikkingen. Belanghebbende merkt in deze brief op dat hij de Inspecteur bij brief van 10 juni 2006 [kennelijk is bedoeld: 10 juni 2015, Hof] in gebreke heeft gesteld voor het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren. Bij de brief zijn twee ingevulde formulieren “Dwangsom Bij niet tijdig beslissen” gevoegd. Daarin eist belanghebbende dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren.
Ten slotte vermeldt belanghebbende in de brief van 19 november 2015 dat “sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals geformuleerd (…) in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, UN A09006, BNB 2005/337”.
Bij brieven van 30 november 2015 heeft de Inspecteur afwijzend op de verzoeken om een dwangsom beslist (hierna: de dwangsombeschikkingen).
Bij brieven van 11 december 2015 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikkingen.
Bij uitspraken op bezwaar van 4 februari 2016 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de dwangsombeschikkingen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroepen bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 46 geheven.
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.