Gerechtshof Den Haag, 19-07-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2165, BK-17/00006
Gerechtshof Den Haag, 19-07-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2165, BK-17/00006
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 juli 2017
- Datum publicatie
- 28 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2017:2165
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:93
- Zaaknummer
- BK-17/00006
Inhoudsindicatie
In geschil is: of de WGA-uitkering inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking vormt, waardoor belanghebbende aanspraak heeft op de arbeidskorting (€ 1.544) en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (€ 1.528), en of de Inspecteur gehouden was de bij de voorlopige aanslag verleende teruggaaf van IB/PVV bij de definitieve aanslag gestand te doen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00006
in het geding tussen:
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 24 november 2016, nummer SGR 16/6052, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking.
Procesverloop
De Inspecteur heeft belanghebbende op 16 maart 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premieheffing volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2013 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.394 (hierna: de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 224 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Van de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende € 46 aan griffierecht geheven.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft van de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De griffier van het Hof heeft van belanghebbende € 124 aan griffierecht geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 april 2017. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Met inachtneming van de vaststelling door de Rechtbank gaat het Hof uit van de volgende feiten:
Belanghebbende en haar echtgenoot, tevens gemachtigde, [Y] , hebben op 28 maart 2014 beiden aangifte in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 gedaan.
In de aangifte van belanghebbende – een vooringevulde aangifte (hierna: VIA) – is in de rubriek ‘Inkomsten uit werk en woning’ vermeld: “Loon en ziektewetuitkeringen: € 17.934”. Dit bedrag betreft de in 2013 door belanghebbende van het UWV ontvangen uitkering op basis van de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijke Arbeidsongeschikten (hierna: WGA).
In haar aangifte heeft belanghebbende voorts aanspraak gemaakt op de volgende heffingskortingen:
Algemene heffingskorting € 2.001
Arbeidskorting € 1.544
Inkomensafhankelijke combinatiekorting € 1.528
€ 5.073
De aangiften van belanghebbende en haar echtgenoot resulteerden voor belanghebbende in een terug te ontvangen bedrag van € 3.219 en voor haar echtgenoot in een te betalen bedrag van € 252.
Bij de voorlopige aanslagregeling is de WGA-uitkering conform de aangifte van belanghebbende aangemerkt als inkomen uit tegenwoordige arbeid. Bij de vaststelling van de definitieve aanslag heeft de Inspecteur de uitkering als inkomen uit vroegere arbeid aangemerkt. Dit heeft ertoe geleid dat bij de definitieve aanslag de bij de voorlopige aanslag toegepaste arbeidskorting van € 1.544 en de inkomensafhankelijke combinatiekorting van € 1.528 niet langer in aanmerking zijn genomen en dat van de bij de voorlopige aanslag verleende teruggaaf van IB/PVV van € 3.219 een gedeelte, groot € 3.072 (= € 1.544 + € 1.528), is teruggenomen. Voorts is een bedrag van € 224 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende en haar echtgenoot volgden in 2013 beiden een opleiding aan het [A] . Deze vierjarige opleiding geeft toegang tot het beroep van aurareader. De kosten van de opleiding komen, na aftrek van een wettelijke drempel, voor aftrek op het inkomen uit werk en woning in aanmerking. De kosten bedroegen, na toepassing van de drempel, in 2013 voor belanghebbende en haar echtgenoot tezamen € 2.710. In hun aangiften hebben belanghebbende en haar echtgenoot het gehele bedrag van € 2.710 toegedeeld aan de echtgenoot van belanghebbende. In overeenstemming daarmee is in de aangifte van belanghebbende het bedrag van de studiekosten en andere scholingsuitgaven op € 0 gesteld.
De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en daartoe het navolgende overwogen:
"6. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2013 naar het juiste bedrag aan [belanghebbende] is opgelegd.
7. [Belanghebbende] stelt dat zij ten onrechte het bedrag van € 3.296 (€ 3.072 plus € 224) moet (terug)betalen en heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij de VIA heeft gecheckt en heeft aangevuld met aftrekposten die voor haar van toepassing waren. Zij heeft niet eigenhandig een of meer inkomsten in de rubriek inkomsten uit tegenwoordige arbeid geplaatst. Het mag zo zijn dat [belanghebbende] verantwoordelijk is voor de juistheid/onjuistheid van de ingevulde gegevens (vooringevuld of niet), maar [belanghebbende] stelt dat zij niet verantwoordelijk is voor het verschijnen van de WIA-uitkering in de verkeerde rubriek. Er moet bij de verwerking van de aangifte bij de Belastingdienst dus iets mis zijn gegaan, wat voor rekening en risico van [de Inspecteur] moet blijven. Er is dus geen aanleiding af te wijken van de eerdere teruggave bij voorlopige aanslag, aldus nog steeds [belanghebbende].
8. [De Inspecteur] heeft het standpunt ingenomen dat de aanslag juist is vastgesteld, naar aanleiding van door [belanghebbende] ingevulde dan wel de vooringevulde akkoord bevonden gegevens. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [de Inspecteur] onder meer verwezen naar de bevindingen interne controle van een tactisch architect VIA.
9. De rechtbank stelt voorop dat ter zitting is komen vast te staan dat de scholingskosten niet meer in geschil zijn. Dat [belanghebbende] na de zitting dit punt opnieuw aan de orde wenst te stellen is dan niet meer mogelijk en is voor de rechtbank dan ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Ter toelichting aan [belanghebbende] merkt de rechtbank echter nog wel het volgende op. De totale door [belanghebbende] en haar partner geclaimde aftrek na toepassing van de drempel (2 x € 1.355 = € 2.710) is bij haar partner in aanmerking genomen en niet bij [belanghebbende] zoals ook ter zitting besproken. Dat betekent overigens niet dat de partner € 2.710 zou moeten hebben ontvangen zoals [belanghebbende] lijkt te veronderstellen, maar hoogstens de belasting (en eventueel het premiedeel) daarover in de aanslag IB/PVV die aan hem is opgelegd. Dat het aftrekbaar bedrag in de aangifte van [belanghebbende] en de naar aanleiding daarvan opgelegde aanslagen verder geen rol heeft gespeeld is dan ook - gelet op het vorenstaande - juist.
10. Op zich is tussen partijen niet in geschil dat de WIA-uitkering is aan te merken als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. Louter in geschil is of [de Inspecteur] bij het opleggen van de definitieve aanslag de ontvangen WIA-uitkering in een andere rubriek mocht plaatsen of dat het, zoals [belanghebbende] stelt, voor rekening en risico van [de Inspecteur] dient te blijven dat die uitkering in de VIA na ontvangst door [de Inspecteur] in de verkeerde rubriek is terechtgekomen. Naar het oordeel van de rechtbank draagt [belanghebbende] - in het licht van wat [de Inspecteur] heeft aangevoerd - de bewijslast van het ongerijmde. [De Inspecteur] heeft ter zitting aan de hand van een notitie van de architect VIA toegelicht hoe de gegevens in de vooringevulde aangifte van [belanghebbende] door de Belastingdienst zijn ontvangen en verwerkt. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding aan de daarin geschetste gang van zaken te twijfelen. Daarbij komt dat de door [belanghebbende] veronderstelde en door de rechtbank maar genoemde ‘programmatuurfout’ zich louter bij [belanghebbende] lijkt voor te doen en dan ook nog eens voor het tweede achtereenvolgende jaar. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank [belanghebbende] er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat handelen van [de Inspecteur] er de oorzaak van is dat de WIA-uitkering was opgenomen in de verkeerde rubriek.
11. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de WIA-uitkering bij de aanslagregeling terecht bij de rubriek inkomsten uit vroegere dienstbetrekking is geplaatst met als gevolg dat [belanghebbende] geen recht heeft op de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
12. Tegen de belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat die naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."