Gerechtshof Den Haag, 22-12-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4295, BK-17/00426 en BK-17/00427
Gerechtshof Den Haag, 22-12-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4295, BK-17/00426 en BK-17/00427
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 december 2017
- Datum publicatie
- 11 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2017:4295
- Zaaknummer
- BK-17/00426 en BK-17/00427
Inhoudsindicatie
Accijns; art. 51, 53 en 71, lid 1, letter d, Wet op de accijns; art. 31 Uitvoeringsbesluit accijns; naheffing van bedragen die als accijns zijn teruggevraagd voor accijnsgoederen die een accijnsgoederenplaats zijn binnengebracht; valse facturen?; goede trouw.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-17/00426 en BK-17/00427
in het geding tussen:
en
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 9 maart 2017, nummers SGR 15/7280 en SGR 15/7281.
Procesverloop
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot tijdvakken in de jaren 2010 en 2011 een naheffingsaanslag in de accijns van "overige alcoholhoudende produkten" van € 307.281,71 en bij beschikking een boete van € 4.920 opgelegd en is bij beschikking € 28.622 aan belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 331 is geheven.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 501 is geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 3 november 2017. Partijen zijn verschenen.
Met partijen zijn ter zitting afspraken gemaakt. In een proces-verbaal, dat op 7 november 2017 aan partijen is gezonden, zijn de afspraken vervat. Ter uitvoering van de afspraken heeft na de zitting tussen partijen en het Hof een briefwisseling plaatsgehad. Bij brief van 16 november 2017 heeft de Inspecteur de in het proces-verbaal bedoelde informatie verstrekt. Bij brief van 1 december 2017 met 16 producties heeft belanghebbende (na door het Hof verleend uitstel van in totaal twee weken) de in het proces-verbaal bedoelde informatie verstrekt en gereageerd op de brief van 16 november 2017 van de Inspecteur. Bij brief van 11 december 2017 heeft de Inspecteur gereageerd op de brief (met bijlagen) van 1 december 2017 van belanghebbende. Daarna heeft het Hof, overeenkomstig de ter zitting met partijen gemaakte afspraken, zoals die in het proces-verbaal zijn vastgelegd, het onderzoek gesloten, omdat het zich voldoende geïnformeerd acht en besloten zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.
Op 18 december 2017 is van de zijde van belanghebbende nog het verzoek binnengekomen te mogen reageren op de laatste brief van de Inspecteur. Het Hof heeft, in het licht van de ter zitting gemaakte afspraken en omdat het zich voldoende geïnformeerd acht, in het verzoek geen reden gezien het onderzoek te heropenen. De griffier heeft dat op 19 december 2017 telefonisch aan elk van de partijen meegedeeld. In de telefoongesprekken heeft de griffier ook meegedeeld dat de schriftelijke uitspraak niet, zoals het voornemen was, is gedaan op 15 december 2017, omdat de briefwisseling langer heeft geduurd dan is voorzien, en dat de uitspraak een week later is te verwachten.
Feiten
Met inachtneming van wat de Rechtbank heeft vastgesteld is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:
De activiteiten van belanghebbende zijn in het handelsregister omschreven als: "SBI-code: 52291 - Expediteurs, cargadoors, bevrachters en andere tussenpersonen in het goederenvervoer, Expeditie-, op- en overslagbedrijf". Belanghebbende verleent diensten op het gebied van expeditie-, op- en overslag van alcoholhoudende producten. Zij beschikt over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats en over een douane-entrepot Type C vergunning.
Belanghebbende beschikt sinds 2 oktober 2012 ook over de vergunning Authorised Economic Operator, die slechts wordt verleend wanneer de aanvrager in de visie van de Belastingdienst/Douane geldt als betrouwbare partij. Een Authorised Economic Operator is een geautoriseerde marktdeelnemer die zich in het kader van zijn bedrijf bezighoudt met activiteiten waarop de douanewetgeving betrekking heeft.
Belanghebbende heeft in de periode maart 2010 tot en met september 2011 voor [A] , handelend onder de naam [B] , en voor [C] B.V., handelend onder de naam [D] , partijen gedistilleerde drank ingeslagen in haar AGP. Met betrekking tot die partijen drank heeft belanghebbende op grond van artikel 71, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de accijns (WA) namens onderscheidenlijk [A] en [C] verzocht om teruggaaf van accijns. [A] is tevens de bestuurder van [C] .
De verzoeken om teruggaaf zijn gebaseerd op zes facturen van de eenmanszaak [E] van [F] en een factuur van [D] . De door belanghebbende terugontvangen accijns is, onder aftrek van de in rekening gebrachte behandelkosten, uitbetaald op naam en rekening van [A] .
In het kader van een onderzoek naar de drankenhandelsactiviteiten van [A] heeft de Inspecteur een derdenonderzoek ingesteld bij belanghebbende en bij [F] .
Tegen [A] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), omdat hij werd verdacht van het valselijk opmaken of vervalsen van facturen van [E] . Het rapport van het onderzoek is vrijgegeven voor fiscale doeleinden en behoort tot de gedingstukken.
Bij brief van 5 augustus 2014 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag aangekondigd. De Inspecteur schrijft:
"Naar aanleiding van een controle op de handelsactiviteiten van de heer [A] , handelend onder de namen [B] en [G] , heb ik geconstateerd dat [X] B.V. te [Z] (hierna [X] ) accijnsaangiften voor de heer [A] heeft afgewikkeld. Op basis van de door mij uitgevoerde controle kom ik tot de conclusie dat [X] ten onrechte teruggaaf accijns heeft gevraagd ten aanzien van de door [X] , ten behoeve van [B] dan wel [G] behandelde, partijen gedistilleerde drank. Naar aanleiding van de door mij uitgevoerde controle ben ik voornemens [X] een naheffing van € 307.218,71 op te leggen.
(…)
Reden
Bij de behandeling van onder anderen partijen Whisky en Absint ten behoeve van de heer [A] , in casu [B] en [G] , heeft [X] teruggaaf accijns gevraagd op de partijen behorend bij de inslagdossiers van [X] . Op de volgende bladzijde is een overzicht opgenomen van de dossiers die door mij zijn onderzocht. De reden voor het verzoek was dat op partijen waarvoor accijns is voldaan onder voorwaarden bij inslag in een accijnsgoederenplaats (hierna AGP) de accijns teruggevraagd kan worden. De teruggaaf is middels de maandaangifte van [X] geëffectueerd op basis van facturen van [E] . De ontvangen accijns is, onder aftrek van door [X] aan [B] en [G] in rekening gebrachte behandelingskosten ten aanzien van de betreffende partijen, uitbetaald op naam en rekening van de heer [A] . De teruggaaf heeft echter plaats gevonden met gebruikmaking van facturen die niet van de op de facturen genoemde leverancier [E] afkomstig waren. De gang van zaken met betrekking tot het gebruik van facturen van [E] door [B] in casu de heer [A] is onderwerp van onderzoek geweest door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, de resultaten van dit onderzoek zijn onlangs fiscaal vrijgegeven. Op basis van onze controlebevindingen en de uitkomst van het onderzoek door de FIOD kom ik tot de conclusie dat onterecht teruggaaf van accijns is gevraagd en verleend. Op grond van overtreding van artikel 20 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en artikel 71 lid 1 letter d van de Wet op de accijns ben ik voornemens u, als aangever, een naheffing van € 307.218,71 op te leggen voor het doen van een onjuist verzoek tot teruggaaf.
Berekening
De berekening van het nog verschuldigde bedrag wordt hieronder aangegeven. In de eerste kolom is het nummer van het dossier gegeven dat betrekking heeft op de behandeling van de betreffende partij. In de kolom Creditnota [X] wordt het nummer van de creditnota van [X] aan [B] / [G] , in casu [A] , weergegeven en in de laatste kolom het accijnsbelang.
Inslagdossier [X] |
Creditnota [X] |
Accijnsbedrag |
||
307144 |
[B] |
63343 |
€ |
54.071,00 |
312428 |
[B] |
72026 |
€ |
70.748,00 |
313451 |
[B] |
74789 |
€ |
64.380,83 |
314936 |
[B] |
77060 |
€ |
8.829,00 |
316164 |
[B] |
80789 |
€ |
24.545,28 |
316166 |
[B] |
78724 |
€ |
40.427,00 |
320538 |
[G] |
88428 |
€ |
44.217,60 |
Totaal |
€ |
307.218,71 |
Het genoemde bedrag is exclusief heffings- en belastingrente van artikel 30f Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en artikel 30h Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
(…)"
De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
10. Artikel 71 van de WA luidt als volgt:
'1. Onder algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op verzoek teruggaaf van accijns verleend voor accijnsgoederen die:
a (…)
b. (…)
c. (…)
d. zijn gebracht binnen een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen;
e. (…)
f. (…)
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.'
11. Artikel 31 van het Uitvoeringsbesluit accijns (UB) luidt:
'1. Teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn gebracht binnen een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen, wordt verleend aan de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de goederen zijn overgebracht indien uit de administratie blijkt dat de goederen in zijn accijnsgoederenplaats zijn opgenomen.
2. De vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats brengt het bedrag waarvoor aanspraak op teruggaaf wordt gemaakt in mindering op het bedrag dat hij ingevolge artikel 53 van de wet op aangifte moet voldoen over het tijdvak waarin de desbetreffende accijnsgoederen binnen zijn accijnsgoederenplaats zijn gebracht.'
12. Op [belanghebbende] rust de last om te bewijzen dat recht bestaat op de door haar gevraagde teruggaven. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] daarin niet in geslaagd. De rechtbank overweegt als volgt.
13. Voorwaarde voor de teruggaaf die is voorzien in artikel 71, lid 1, van de WA, is dat op enig moment de accijns is betaald en dat deze accijns niet reeds is teruggegeven, zodat hij nog op de gedistilleerde drank drukt op het moment van inslag in de AGP. Op grond van de controlebevindingen van [de Inspecteur] en de uitkomst van het onderzoek door de FIOD moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat hiervan bij de partijen drank geen sprake is. Reeds om die reden heeft de naheffing van de teruggegeven bedragen terecht plaatsgevonden. [Belanghebbende] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de controlebevindingen en de uitkomst van het onderzoek door de FIOD. Dat volgens [belanghebbende] geen sprake is van valse facturen en dat ten onrechte geloof is gehecht aan de verklaringen van de eigenaar van [E] [ [E] ], is daarvoor onvoldoende. Ook indien [belanghebbende] op dit punt zou worden gevolgd, is daarmee namelijk niet aannemelijk geworden dat over de partijen drank voorafgaand aan de inslag in de AGP van [belanghebbende] accijns is voldaan.
14. De stelling van [belanghebbende] dat zij uit mocht gaan van de juistheid van de facturen volgt de rechtbank evenmin. Uit de stukken komt naar voren dat [ [A] ] een nieuwe klant was voor [belanghebbende]. De door [ [A] ] overgelegde facturen bevatten voorts een dermate lage prijsstelling van de drank dat [belanghebbende] niet zonder meer had mogen aannemen dat daarin accijns was begrepen. De rechtbank is van oordeel dat gegeven deze omstandigheden bij [belanghebbende] gerede twijfel had moeten ontstaan die aanleiding had moeten zijn om nader onderzoek te doen. Dat, zoals [belanghebbende] ter zitting heeft gesteld, voor de onderhavige prijsstelling een plausibele verklaring kan bestaan, ontslaat [belanghebbende] niet van haar onderzoekplicht in deze. In het door [belanghebbende] aangehaalde SPMR-arrest heeft het HvJ voor recht verklaard dat sprake is van overmacht indien zich abnormale en onvoorziene omstandigheden voordoen buiten toedoen van de entrepothouder en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Gezien het voorgaande heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van overmacht als bedoeld in het SPMR-arrest.
14. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat het feit dat [de Inspecteur] op basis van artikel 20, lid 2, tweede volzin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) ook aan [ [A] ] een naheffingsaanslag heeft opgelegd, niet leidt tot het oordeel dat de aanslag aan [belanghebbende] ten onrechte is opgelegd.
Boete
15. Ingevolge het bepaalde in artikel 67c van de Awr is aan [belanghebbende] een verzuimboete opgelegd van € 4.920. Nu vaststaat dat aan [belanghebbende] ten onrechte teruggaven zijn verleend, is de rechtbank van oordeel dat de verzuimboete terecht is opgelegd. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt naar de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij de afwezigheid van alle schuld het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Dat [belanghebbende], naar zij stelt, niet kon weten dat de facturen vals zijn, is daarvoor onvoldoende. Andere omstandigheden zijn door [belanghebbende] niet aangevoerd. De rechtbank acht de boete passend en uit een oogpunt van normhandhaving geboden.
Belastingrente
16. Tegen de belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat die naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"