Gerechtshof Den Haag, 05-04-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:949, BK-15/00260
Gerechtshof Den Haag, 05-04-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:949, BK-15/00260
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 5 april 2017
- Datum publicatie
- 19 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2017:949
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:913, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-15/00260
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil of: [Y] bevoegd is belanghebbenden in hoger beroep te vertegenwoordigen en namens hen incidenteel hoger beroep in te stellen; het beroepschrift in eerste aanleg, wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar, onredelijk laat is ingediend; [Y] de Inspecteur onredelijk laat in gebreke heeft gesteld; belanghebbenden recht hebben op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00260
Uitspraak d.d. 5 april 2017
in het geding tussen:
de erven van [X] te [Z] , belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie), de Staat,
op het hoger beroep van de Inspecteur en het door [Y] ten behoeve van de belanghebbenden ingestelde incidentele hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 22 januari 2015, nummer SGR 14/7893, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
Aan [X] (hierna: erflater) is met dagtekening 26 februari 2010 een nihilaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2008 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 261 (hierna: de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is het ondernemingsverlies voor het jaar 2008 vastgesteld op € 3.390 (hierna: de beschikking).
Erflater heeft op 31 maart 2010 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking. Het bezwaarschrift is door de Inspecteur ontvangen op 1 april 2010.
Op 26 mei 2014 heeft erflater de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. In de brief heeft erflater de Inspecteur tevens verzocht om toekenning van een dwangsom.
Erflater is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen de eerder genoemde aanslag en beschikking op 15 augustus 2014 in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Inspecteur heeft het verzoek om toekenning van een dwangsom van erflater bij beschikking van 11 september 2014 afgewezen.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar van erflater ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen de beslissing op het verzoek om toekenning van een dwangsom gegrond verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft de Rechtbank het besluit van de Inspecteur op het verzoek om toekenning van een dwangsom vernietigd, de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een dwangsom aan erflater van € 1.260 binnen zes weken na de datum van verzending van de uitspraak, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van erflater tot een bedrag van € 1.460,50 en gelast dat de Inspecteur het door erflater betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.