Gerechtshof Den Haag, 09-03-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1430, BK-17/00724
Gerechtshof Den Haag, 09-03-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1430, BK-17/00724
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 maart 2018
- Datum publicatie
- 14 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2018:1430
- Zaaknummer
- BK-17/00724
Inhoudsindicatie
Belanghebbende kan correcties ter zake van geclaimde voorbelasting en aangegeven verschuldigde omzetbelasting niet onderbouwen met logische boekhoudkundige verwerkingen. De aan de naheffing ten grondslag liggende gegevens zijn afkomstig uit de administratie van belanghebbende. De aanpak van belanghebbende in hoger beroep roept het beeld op dat zij met een veelheid van stukken en (nieuwe) stellingen het zicht op de werkelijke cijfers heeft willen vertroebelen. Ook los van de omkering en de verzwaring van de bewijslast leidt het Hof uit deze aanpak af dat geen informatie aanwezig is en ook niet heeft bestaan die aantoont dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00724
in het geding tussen:
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 juni 2017, nr. SGR 16/4535.
Procesverloop
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2010 en 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 34.215 en bij beschikking een vergrijpboete van € 8.553 opgelegd en is bij beschikking € 3.450 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 334 is geheven.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 501 is geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 23 februari 2018. Partijen zijn verschenen.
Met instemming van partijen is op de zitting tevens het hoger beroep van belanghebbende in de zaak met het nummer BK-17/00725 (naheffingsaanslag omzetbelasting 2012 en 2013 met vergrijpboete en belastingrente) behandeld en geldt wat in de ene zaak is aangevoerd en ingebracht ook voor de andere zaak.
Feiten
Belanghebbende, opgericht 3 maart 2008, houdt zich bedrijfsmatig, dat wil zeggen als ondernemer voor de omzetbelasting, bezig met activiteiten bestaande in het verstrekken van leningen en het verhuren/leasen van bedrijfsmiddelen, waaronder een tweetal auto’s aan [Y] B.V. en haar opvolger [A] B.V. Vanaf 15 juli 2010 is de Stichting [B] te [Z] enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. [C] is enig bestuurder van de Stichting [B] . De echtgenote van [C] , mevrouw [D] , was enig aandeelhouder van [Y] B.V. en van [A] B.V.
De Inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd. De aanvaardbaarheid van de aangiften voor de omzetbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 is onderzocht. Het controlerapport van 4 december 2014 vermeldt:
"(…)
5 Administratie
Dhr. [C] verzorgt de dagelijkse administratie.
De financiële administratie wordt geautomatiseerd verwerkt via [E] .
Da aangiften loonheffingen worden ingediend door dhr. [C] .
De aangiften omzetbelasting worden ingediend door dhr. [C] .
De jaarstukken worden opgesteld door dhr. [C] .
6 Omzetbelasting
In de administratie zijn aangetroffen een viertal verkoopfacturen ad € 6.000,00 per factuur (excl. BTW). De omzet 2010 bedraagt € 24.000,00 (excl. BTW). De aangegeven omzet bedraagt € 11.835,00. Aan voorbelasting is verrekend € 8.657,00. Belastingplichtige is niet in staat om de verrekende voorbelasting aan te tonen c.q. aannemelijk te maken. Alle daarvoor benodigde bescheiden zoals betaalde facturen van crediteuren, kasbetalingen etc. ontbreken. In de bankafschriften zijn vrijwel geen betalingen aan crediteuren aangetroffen.
(…)
De omzet volgens de financiële administratie bedraagt € 23.575,00 (excl. BTW). Het betreft een 4-tal verkoopfacturen. De aangegeven omzet bedraagt negatief € 27.363. De negatieve omzet is veroorzaakt door de aangifte over het 4ᶱ kwartaal ad negatief € 41.215,00. Oorzaak hiervan zou moeten zijn een 5-tal facturen van crediteur [Y] B.V. ad € 21.981,00 (exclusief € 4.176,58 BTW) en een afwaardering 1ᶱ tranche van € 54.075,63 (exclusief € 10.274,37 BTW). De afwaardering betreft uitsluitend een afboeking op (een) verstrekte lening(en); ten onrechte wordt BTW als voorbelasting verrekend. Aan voorbelasting is verrekend € 14.101,00. Aan voorbelasting kan verrekend worden € 4.177,00 (op basis van de hierboven genoemde 5 facturen van [Y] B.V.). Door belastingplichtige is in de opstelling inzake te verrekenen voorbelasting een bedrag opgenomen van € 10.274,37. De basis voor deze verrekening betreft een ongedateerde factuur nummer [F] gericht aan [Y] B.V. (…). In het definitieve financieel overzicht van [X] B.V. wordt bij het onderdeel diverse baten en lasten (afwaardering vordering [Y] ) het volledige bedrag inclusief BTW ad € 64.350,00 als last genomen in 2011. [Y] B.V. is op 10 oktober 2011 failliet verklaard. Volgens het definitieve financieel overzicht 2011 van [X] B.V. is het faillissement op 10 oktober 2011 aangevraagd en verkregen door dhr. [C] namens de aandeelhouders van [A] B.V. In het definitieve financieel overzicht 2011 van [X] B.V. is van de leningen aan [Y] B.V./ [A] B.V. ad € 502.500,00 een bedrag van € 64.350,00 afgeschreven als oninbaar. Dit bedrag komt overeen met de ongedateerde factuur met nummer [F] . Met betrekking tot deze lening is blijkbaar een factuur opgemaakt waarbij de BTW als voorbelasting wordt geclaimd. Op 22 juli 2014 hebben wij aan dhr. [C] gevraagd of deze factuur is verzonden/verstrekt aan de curator van [Y] B.V. De credit facturen zouden volgens dhr. [C] wel zijn ingediend bij de curator. Belastingplichtige kan geen hoger bedrag aan voorbelasting aantonen. Alle daarvoor benodigde bescheiden zoals betaalde facturen van crediteuren, kasbetalingen etc. ontbreken. In de bankafschriften zijn vrijwel geen betalingen aan crediteuren aangetroffen.
(…)
8 Boete omzetbelasting
Er is sprake van grove schuld omdat de geclaimde voorbelasting en de aangegeven verschuldigde omzetbelasting voor het bedrag van de correcties niet is te onderbouwen met logische boekhoudkundige verwerkingen. Van belastingplichtige mag worden verwacht dat zij de aangiften omzetbelasting voldoende onderbouwt. Nu zij dit heeft nagelaten is er sprake van grove schuld. Er wordt een boete opgelegd van 25%.
(…)
10 Slotopmerkingen
Het onderzoek geeft aanleiding tot correcties. Op 3 december 2014 heeft het slotgesprek plaats gevonden. Dhr. [C] is het niet eens met de bevindingen van het onderzoek en gaat zich beraden over mogelijke vervolgstappen."
Op basis van de bij het boekenonderzoek gedane bevindingen heeft de Inspecteur de in geding zijnde naheffingsaanslag en de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de jaren 2012 en 2013 opgelegd.
De Inspecteur heeft bij [G] B.V. te [Z] (zie ook 4.3) een boekenonderzoek uitgevoerd. De aanvaardbaarheid van de aangiften voor de omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013 is onderzocht. Het controlerapport van 8 december 2014 vermeldt:
"(…)
Aandeelhouder / Bestuurder
Vanaf 15 oktober 2012 is Stichting [B] enig aandeelhouder en tevens bestuurder van belastingplichtige.
Gevolmachtigde
Vanaf 1 maart 2007 is dhr. [C] (…) gevolmachtigde van belastingplichtige.
(…)
6 Administratie
Dhr. [C] verzorgt de dagelijkse administratie.
De financiële administratie wordt geautomatiseerd verwerkt via [E] .
De loonadministratie wordt door het kantoor [H] geautomatiseerd verwerkt.
De aangiften loonheffingen worden ingediend door het kantoor [H] .
De aangiften omzetbelasting worden ingediend door dhr. [C] .
De jaarstukken worden opgesteld door dhr. [C] .
(…)
11 Naheffingsaanslag omzetbelasting
Over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 wordt een naheffingsaanslag [van € 23.541] opgelegd. (…)
(…)
12 Boete omzetbelasting
Er is sprake van grove schuld omdat de geclaimde voorbelasting en de aangegeven verschuldigde omzetbelasting voor het bedrag van de correcties niet is te onderbouwen met logische boekhoudkundige verwerkingen. Van belastingplichtige mag worden verwacht dat zij de aangiften omzetbelasting voldoende onderbouwt. Nu zij dit heeft nagelaten is er sprake van grove schuld. Er wordt een boete opgelegd van 25%.
(…)
14 Slotopmerkingen
Het onderzoek geeft aanleiding tot correcties. Op 3 december 2014 heeft het slotgesprek plaats gevonden. Dhr. [C] gaat akkoord met de correcties."
De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
1. Op verzoek van [belanghebbende] is de mondelinge behandeling van de zaak driemaal uitgesteld. In een brief van 20 maart 2017, bij de rechtbank ontvangen op 21 maart 2017, heeft [C] ( [C] ), feitelijk bestuurder van [belanghebbende], de rechtbank meegedeeld dat hij rond 4 juni 2017 in Nederland zou terugkeren na een kortdurend verblijf in de Verenigde Staten en daarom verzocht de zitting van 16 mei 2017 te verdagen naar een datum in juni 2017 of later. De zitting is daarop uitgesteld tot 12 juni 2017, bij brief van 10 april 2017 heeft de rechtbank [belanghebbende] hiervan in kennis gesteld. Op 12 juni 2017 is op de griffie van de rechtbank een brief van [C] binnengekomen waarin hij meedeelt dat hij in verband met een geneeskundige behandeling nog enige tijd in de Verenigde Staten moet blijven. De rechtbank heeft eerst nadat het onderzoek ter zitting was gesloten kennis genomen van deze brief. Gelet op de aard en de uitkomst van de zaak en mede gelet op het feit dat de zitting al driemaal eerder werd uitgesteld, vindt de rechtbank in deze brief geen aanleiding te zaak te heropenen.
(…)
5. Op basis van de bij het boekenonderzoek opgedane bevindingen heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en de beide beschikkingen gegeven. De naheffingsaanslag bedraagt € 34.215, de boete € 8.553 en de heffingsrente € 3.450. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft [de Inspecteur] de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd. In geschil is of dit terecht is.
6. [ Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd en de beschikkingen ten onrechte zijn gegeven. [Belanghebbende] heeft daarvoor aangevoerd dat door [de Inspecteur] geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat haar administratie over de desbetreffende jaren bij een verhuizing is verdwenen. Voor de hoogte van de omzet verwijst [belanghebbende] naar haar jaarrekeningen. [Belanghebbende] concludeert dat de naheffingsaanslag en de beschikkingen moeten worden vernietigd en dat zij voor de jaren 2010 en 2011 recht heeft op een teruggave[n] van respectievelijk € 5.806 en € 7.592. [Belanghebbende] verwijst daarvoor naar haar brief aan [de Inspecteur] van 22 januari 2016, welke brief in kopie tot de gedingstukken behoort.
7. Voor het standpunt van [de Inspecteur] wordt verwezen naar de stukken. [De Inspecteur] concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
8. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast voor de rechtmatigheid en de juistheid van de naheffingsaanslag en de beschikkingen bij [de Inspecteur] ligt. Indien echter wordt vastgesteld dat de vereiste aangifte niet is gedaan, geldt omkering van de bewijslast. Daarvan is sprake als geen aangifte is gedaan of als wel aangifte is gedaan maar het verschil tussen de verschuldigde belasting volgens de aangifte en de werkelijk verschuldigde belasting absoluut en relatief aanzienlijk is. De bewijslast voor de feiten en omstandigheden die tot omkering van de bewijslast leiden, ligt bij [de Inspecteur].
9. Uit het controlerapport komt naar voren dat ten tijde van het boekenonderzoek een groot deel van de administratie niet aanwezig was en dat er niet of nauwelijks verband te leggen was tussen de wel aanwezige bescheiden en de op aangifte afgedragen en teruggevraagde omzetbelasting. In de paragrafen 6.1 en 6.2 van het controlerapport is vermeld dat [belanghebbende] over de jaren 2010 en 2011 respectievelijk € 6.408 en € 19.300 omzetbelasting op aangifte heeft teruggevraagd. De voor aftrek van voorbelasting vereiste facturen ontbraken echter of voldeden niet aan de daarvoor geldende wettelijke eisen. Uit de administratie kwam verder naar voren dat [belanghebbende] waardeverminderingen van vorderingen had aangegeven als negatieve omzet en daarover omzetbelasting had berekend die zij als af te dragen negatieve omzetbelasting op aangifte had teruggevraagd. Op basis van deze bevindingen is in de paragrafen 6.1 en 6.2 van het controlerapport de conclusie getrokken dat [belanghebbende] over 2010 en 2011 respectievelijk € 4.560 en € 3.947 omzetbelasting had moeten afdragen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in het controlerapport is vermeld en naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] daaruit de juiste conclusie getrokken. Met wat [belanghebbende] daarover heeft aangevoerd heeft zij het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Haar verwijzing naar de jaarrekeningen is daarvoor onvoldoende omdat daaruit niet blijkt dat de administratie op enigerlei wijze op juistheid en volledigheid is gecontroleerd. De jaarrekeningen, zoals die in kopie tot de stukken behoren, zijn kennelijk slechts in concept opgemaakt en bevatten weliswaar een samenstellingsverklaring, maar uit niets blijkt dat die is afgegeven door een accountant-administratieconsulent.
10. Met de in 9 vermelde uitkomsten uit het boekenonderzoek heeft [de Inspecteur], naar het oordeel van de rechtbank, aannemelijk gemaakt dat het verschil tussen de omzetbelasting die [belanghebbende] heeft teruggevraagd en die zij had moeten afdragen absoluut en relatief zo aanzienlijk is, dat moet worden geoordeeld dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan en daarom omkering van de bewijslast geldt, met als gevolg dat het beroep moet worden afgewezen tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende], met hetgeen zij daarvoor heeft aangevoerd en overgelegd, de onjuistheid van de uitspraak op bezwaar niet aannemelijk gemaakt, laat staan dat zij die heeft doen blijken. In zoverre moet het beroep dus ongegrond worden verklaard. Dat de administratie bij een verhuizing zou zijn zoekgeraakt maakt dit niet anders omdat [belanghebbende] - nog daargelaten dat dit een omstandigheid is die geheel voor haar eigen rekening en risico behoort te komen - ook daarmee niet heeft doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
11. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft [de Inspecteur] aan [belanghebbende] een vergrijpboete opgelegd. In het controlerapport heeft [de Inspecteur] het opleggen van de boete als volgt gemotiveerd:
'Er is sprake van grove schuld omdat de geclaimde voorbelasting en de aangegeven verschuldigde omzetbelasting voor het bedrag van de correcties niet is te onderbouwen met logische boekhoudkundige verwerkingen. Van [belanghebbende] mag worden verwacht dat zij de aangiften omzetbelasting voldoende onderbouwt. Nu zij dit heeft nagelaten is er sprake van grove schuld.'
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] hiermee, in samenhang met de in het controlerapport weergegeven verdere uitkomsten van het boekenonderzoek, bewezen dat het aan grove schuld van [belanghebbende] is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven dan wel teveel belasting is teruggegeven. Op grond van paragraaf 25, tweede lid en paragraaf 28, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst heeft [de Inspecteur] aan [belanghebbende] daarom terecht een vergrijpboete van 25 procent opgelegd. Feiten en omstandigheden die aanleiding zouden geven tot matiging van de boete wegens wanverhouding tussen de boete en het beboete feit zijn gesteld noch gebleken. Ook in zoverre is het beroep dus ongegrond.
12. Tegen het in rekening brengen van de heffingsrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat die ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht. Ook in zoverre is het beroep dus ongegrond.
13. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding."