Home

Gerechtshof Den Haag, 29-06-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1757, BK-18/00385

Gerechtshof Den Haag, 29-06-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1757, BK-18/00385

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
29 juni 2018
Datum publicatie
18 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2018:1757
Zaaknummer
BK-18/00385

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Op belanghebbende rust de bewijslast om aan te tonen dat de auto niet feitelijk aan hem ter beschikking heeft gestaan. Belanghebbende is met hetgeen hij heeft aangevoerd niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00385

in het geding tussen:

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen, kantoor Apeldoorn, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 18 januari 2018, nr. SGR 17/5096.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende zijn over het tijdvak van 13 december 2014 tot en met 22 november 2016 met betrekking tot een auto met een buitenlands kenteken een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 3.577 en bij beschikking een boete van € 3.577 opgelegd.

1.2.

Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boeteschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven.

1.6.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 juni 2018. Partijen zijn verschenen.

Feiten

2.1.

Bij een controle op 23 november 2016 om 15.30 uur is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van de auto, een [A] met het Bulgaarse kenteken […] , gebruik maakt van de openbare weg in Nederland ("Rijksweg A4 rechts 14.7 in Hoofddorp"). Motorrijtuigenbelasting is niet betaald.

2.2.

Vóór 13 december 2014 heeft de auto het Nederlandse kenteken […] . Op 13 december 2014 is de auto als geëxporteerd aangegeven. Op 14 maart 2017 is de auto weer op het Nederlandse kenteken ingeschreven en op naam van belanghebbende gesteld.

2.3.

Belanghebbende is sinds 23 november 2005 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), vanaf 6 juni 2013 op het adres [Y] in [Z] .

2.4.

Naar aanleiding van de constatering bij controle, gevoegd bij de periode dat de auto in Nederland is geregistreerd en de inschrijving van belanghebbende in de BRP, heeft de Inspecteur van belanghebbende voor de periode 13 december 2014 tot en met 22 november 2016 motorrijtuigenbelasting nageheven en aan hem een boete van 100 percent van de belasting opgelegd.

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:

"(…)

5. In geschil is of [de Inspecteur] de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot juiste bedragen heeft vastgesteld.

6. De rechtbank overweegt dat motorrijtuigenbelasting wordt geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig. Op grond van artikel 7, eerste lid, onder c, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb), is de houder van een motorvoertuig degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft. Op grond van artikel 7, derde lid, van de Wet Mrb wordt deze houder, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben als hij is ingeschreven in de Brp.

7. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet Mrb kan de belasting worden nageheven bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig wordt aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is afgegeven. De na te heffen belasting wordt op grond van artikel 34, tweede lid, van de Wet Mrb berekend vanaf het begin van het tijdvak, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet Mrb. Het tijdvak voor de heffing van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig vangt aldus aan met ingang van de dag waarop de houder als ingezetene is ingeschreven in de Brp. Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van deze periode niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan aan degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, of de belasting over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald, wordt de belasting in zoverre niet nageheven respectievelijk in zoverre verminderd (artikel 34, derde en zesde lid, van de Wet Mrb).

8. De rechtbank is van oordeel dat, nu [belanghebbende] tijdens de controle het motorvoertuig feitelijk ter beschikking had, [de Inspecteur] [belanghebbende] terecht als houder van het motorvoertuig heeft aangemerkt. Er is immers voldaan aan het wettelijk criterium 'feitelijk ter beschikking hebben' als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet Mrb. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd.

9. [ Belanghebbende] heeft gesteld dat de auto niet feitelijk op de openbare weg in Nederland is gebruikt in de periode van 13 december 2014 tot en met 22 november 2016. [Belanghebbende] stelt dat hij de auto op 14 december 2016 naar Nederland heeft gehaald om deze te laten keuren door de RDW. Gedurende de periode dat de auto in Nederland was heeft deze in een gesloten parkeerfaciliteit gestaan, aldus [belanghebbende].

10. De rechtbank stelt voorop dat het aan [belanghebbende] is om aan te tonen dat de auto hem van 13 december 2014 tot en met 22 november 2016 niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan. Daartoe heeft [belanghebbende] overgelegd een factuur voor herschrijving en tenaamstelling van de RDW van 14 december 2016, met daarbij een kopie van het formulier ten behoeve van de BPM-aangifte. Ook is een brief van Q-Park overgelegd, waarin wordt bevestigd dat aan [belanghebbende] met ingang van 17 oktober 2015 een parkeerplaats ter beschikking is gesteld.

11. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] met hetgeen hij heeft aangevoerd niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. [Belanghebbende] stelt dat de auto in december 2016 naar Nederland is gehaald, terwijl het gebruik van de weg is geconstateerd in november 2016. Ook het parkeerabonnement bij Q-Park dat reeds in 2015 is afgesloten, voldoet niet. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [belanghebbende] in oktober 2015 een overeenkomst zou zijn aangegaan voor een auto die zich niet in Nederland zou bevinden. Uit de overgelegde stukken blijkt daarom niet dat [belanghebbende] voorafgaande aan de constatering niet feitelijk in Nederland de beschikking heeft gehad over de auto. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.

12. De stelling van [belanghebbende] dat de naheffingsaanslag in strijd is met het unierecht, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012BP3858, overwogen dat heffing van motorrijtuigenbelasting van een inwoner van Nederland ter zake van een niet in Nederland geregistreerde personenauto waarmee van de weg in Nederland gebruik wordt gemaakt, niet als een met het unierecht strijdige disproportionele heffing kan worden beschouwd.

13. Wordt motorrijtuigenbelasting nageheven op grond van artikel 34 van de Wet Mrb, dan is, op grond van artikel 37 van de Wet Mrb, artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat het niet betalen van een belasting die op aangifte moet worden voldaan, een verzuim vormt ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 5.278. Paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bepaalt dat bij een naheffing op grond van artikel 34 van de Wet Mrb een boete wordt opgelegd van 100 procent van de nageheven belasting, met in achtneming van het in de Awr genoemde maximum. De aan [belanghebbende] opgelegde verzuimboete bedraagt € 3.577. Naar het oordeel van de rechtbank is deze boete naar het juiste bedrag opgelegd. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld of van een wanverhouding tussen de boete en het beboete feit, dan wel van bijzondere omstandigheden, zijn gesteld noch gebleken.

14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd en dat de opgelegde boete passend en geboden is. Het beroep is daarom ongegrond.

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil en standpunten

Beoordeling

Proceskosten

Beslissing