Gerechtshof Den Haag, 13-11-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3142, 00630-18
Gerechtshof Den Haag, 13-11-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3142, 00630-18
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 13 november 2018
- Datum publicatie
- 22 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2018:3142
- Zaaknummer
- 00630-18
Inhoudsindicatie
Herhaald wrakingsverzoek om procedurele beslissing (weigering uitstel); kennelijk ongegrond; misbruik recht; wrakingsverbod; verzoek afgedaan buiten zitting
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer : 000630-18Rolnummer hoofdzaak : BK-17/00717 t/m BK-17/00722
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 13 november 2018
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemd rolnummer van:
[X]
wonende te [Z] ,verzoeker.
Het geding
1. Op 12 november 2018 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter van de meervoudige belastingkamer in bovengenoemde hoofdzaak. De procedure waarin verzoeker het bovenvermelde wrakingsverzoek heeft gedaan, staat gepland op heden door de meervoudige belastingkamer van het Hof te worden behandeld. Zitting zullen hebben mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter, mr. E.M. Vrouwenvelder en mr. P.J.J. Vonk, raadsheren.
2. Bij schriftelijke reactie van 13 november 2018 heeft de genoemde voorzitter meegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking.
Het wrakingsverzoek
3. Verzoeker heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat in de onderliggende procedures een op 5 november 2018 schriftelijk verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van 13 november 2018 per brief van 7 november 2018 is afgewezen. Aan het uitstelverzoek lag ten grondslag dat belanghebbende in afwachting is van een uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding van een door verzoeker ingediend herzieningsverzoek inzake een andere uitspraak van het Hof, alwaar de gewraakte voorzitter tevens onderdeel uitmaakte van de samenstelling van de meervoudige kamer. Hierbij heeft verzoeker aangevoerd dat het bij de Hoge Raad voorliggende verzoek betrekking heeft op een vergelijkbaar juridisch geschil als in de onderhavige hoofdzaak en de uitspraak van de Hoge Raad wordt verwacht op 16 november 2018.