Gerechtshof Den Haag, 14-03-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:481, BK-17/00873
Gerechtshof Den Haag, 14-03-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:481, BK-17/00873
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 maart 2018
- Datum publicatie
- 15 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2018:481
- Zaaknummer
- BK-17/00873
Inhoudsindicatie
In geschil is of de Rechtbank de heffingsambtenaar had moeten veroordelen in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar; belanghebbende voor de door hem op verzoek van de Rechtbank ingediende reactie van 12 augustus 2017 op grond van het bepaalde in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), lijst A1, punt 5, schriftelijke inlichtingen (8:45 eerste lid), een kostenvergoeding had moeten toekennen; de heffingsambtenaar had moeten veroordelen in de werkelijke door belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-17/00873
uitspraak d.d. 14 maart 2018
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: J.M.C. Niederer,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,
gemachtigde: P. van Hattem
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 30 oktober 2017, nummer ROT 17/1478 betreffende de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag.
Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 oktober 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd (bedrag € 61,67 waarvan € 1,67 belasting en € 60 kosten).
Belanghebbende heeft daartegen op 16 november 2016 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 januari 2017, binnengekomen bij de heffingsambtenaar op 3 januari 2017 heeft belanghebbende in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
Op 27 februari 2017 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Er is een griffierecht geheven van € 46.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 25 april 2017, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, bepaald dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende een dwangsom vergoedt van € 1.260, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2017 tot het tijdstip van voldoening, bepaald dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende proceskosten vergoedt ten bedrage van € 990 en bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende vergoedt.