Gerechtshof Den Haag, 30-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1031, BK-18/00637
Gerechtshof Den Haag, 30-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1031, BK-18/00637
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 april 2019
- Datum publicatie
- 7 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:1031
- Zaaknummer
- BK-18/00637
Inhoudsindicatie
Naar aanleiding van de uitnodiging van de Rechtbank voor de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van belanghebbende de mondelinge behandeling voorbereid en is hij tevens ter zitting is verschenen. Nu sprake was van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep had de Rechtbank, naar het oordeel van belanghebbende, de zaak vereenvoudigd, zonder zitting, dienen te behandelen. Ter compensatie vordert belanghebbende een forfaitair vastgestelde proceskostenvergoeding. De stelling van belanghebbende faalt. In het geval uit het vooronderzoek blijkt dat sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep, staat het de bestuursrechter immer vrij de zaak ter zitting te behandelen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00637
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordigers: [B] en [C] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 april 2018, nummer SGR 18/209.
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2011, 1 januari 2013, 1 januari 2014 en 1 januari 2015 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [D] , voor de kalenderjaren 2012, 2014, 2015 en 2016 vastgesteld (de beschikkingen). Met de beschikkingen is per kalenderjaar in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor de jaren 2012, 2014, 2015 en 2016 opgelegde aanslagen onroerende zaakbelastingen (de aanslagen).
Belanghebbende heeft op 29 september 2016 verzocht om ambtshalve vermindering van de beschikkingen. De heffingsambtenaar heeft het verzoek van belanghebbende aangemerkt als een bezwaarschrift. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 17 oktober 2017 (ECLI:RBDHA:2017:12447) onder meer geoordeeld dat de brief van belanghebbende van 29 september 2016 dient te worden aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 27 november 2017 het verzoek om ambtshalve vermindering van de beschikkingen over de jaren 2012, 2014 en 2015 afgewezen. Op het verzoek inzake het jaar 2016 is door de heffingsambtenaar nog niet beslist.
Belanghebbende heeft tegen de beslissing van de heffingsambtenaar, betrekking hebbende op het jaar 2014, beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 2 april 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
De griffier van de Rechtbank heeft belanghebbende op 8 februari 2018 een “aankondiging zittingsdatum” voor de mondelinge behandeling toegezonden waarin de zittingsdatum is vastgesteld op 20 maart 2018. Op 27 februari 2018 heeft de griffier belanghebbende nader over de mondelinge behandeling geïnformeerd.
Belanghebbende heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [A] .
Oordeel van de Rechtbank
De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen:
“(…)
4. Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft. Artikel 26 van de Awr is op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken, van overeenkomstige toepassing verklaard.
5. Nu de beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering geen belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking is, staat tegen een afwijzing van een verzoek tot ambtshalve vermindering noch op de voet van artikel 26 van de Awr noch op grond van enige andere wettelijke bepaling beroep bij de rechter in belastingzaken open.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)”