Home

Gerechtshof Den Haag, 03-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1072, BK-18/00946

Gerechtshof Den Haag, 03-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1072, BK-18/00946

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
3 mei 2019
Datum publicatie
14 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:1072
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/00946

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is in geschil, net als bij de Rechtbank, of erflaatster in 2015 andere schulden heeft die haar bezittingen te boven gaan, zodat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op nihil moet worden gesteld.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00946

in het geding tussen:

mevrouw [X], althans haar erfgename en dochter mevrouw [Y] te [Z] , belanghebbende,

en

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 24 juli 2018, nr. SGR 18/438.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende is met betrekking tot haar overleden moeder mevrouw [X] voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.050 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.976 opgelegd en is bij beschikking € 2 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven.

1.6.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 maart 2019. Partijen zijn verschenen.

1.8.

Op de zitting is ook het hoger beroep in de zaak van belanghebbende met nummer BK-18/00947 behandeld. Wat in de ene zaak is aangevoerd en ingebracht geldt ook voor de andere zaak.

Feiten

2.1.

Erflaatster mevrouw [X] , overleden [in] 2016, heeft belanghebbende, haar dochter mevrouw [Y] , bij testament benoemd tot enig en algeheel erfgenaam. Tot haar overlijden heeft erflaatster Stichting [A] te [B] als bewindvoerder. Executeur-testamentair is [C] , de echtgenoot van belanghebbende.

2.2.

Op 14 december 2016 heeft Stichting [A] de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 van erflaatster ingediend met als belastbaar inkomen uit werk en woning € 20.050 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 3.976. Het inkomen uit sparen en beleggen, gebaseerd op bank- en spaartegoeden van in totaal € 134.848, kent na aftrek van het heffingvrij vermogen van € 21.330 en een ouderentoeslag van € 14.118 een in aanmerking te nemen rendementsgrondslag van € 99.400.

2.3.

De aanslag is conform de aangifte vastgesteld. Belanghebbende heeft in bezwaar het standpunt ingenomen dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op nihil moet worden gesteld, omdat erflaatster ook andere schulden had die uitgaan boven haar bezittingen.

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:

"(…)

4. In geschil is of erflaatster schulden had die haar bezittingen te boven gingen en het bisb daarom op nihil moet worden gesteld. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken.

5. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast voor het bestaan en de hoogte van de andere schulden bij [belanghebbende] ligt. In haar schrifturen en ter zitting heeft [belanghebbende] het bestaan en de hoogte van de andere schulden niet nader onderbouwd en daarvoor geen enkel bewijsstuk overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] dan ook niet in haar bewijs geslaagd. Haar weigering gegevens aan de belastingdienst te verstrekken omdat zij die, naar zij stelt, al in 2003 en 2013 zou hebben verstrekt, komt voor haar rekening. [Belanghebbende] kan geen beroep doen op een (door haar zo genoemde) door [de Inspecteur] te hanteren bestendige gedragslijn; de bewijslast rust nu eenmaal op haar. Het door [belanghebbende] in haar stukken gedane bewijsaanbod wijst de rechtbank af. De rechtbank geeft [belanghebbende] geen termijn om alsnog stukken over te leggen. [Belanghebbende] is ruimschoots in de gelegenheid geweest bewijsstukken te overleggen en heeft dat doelbewust niet gedaan. Het zou in strijd zijn met de goede procesorde haar in deze fase van de procedure alsnog die gelegenheid te geven.

6. Aangaande de stelling van [belanghebbende] dat [de Inspecteur] zou hebben geweigerd schriftelijk te communiceren en een hoorgesprek misbruikt om druk uit te oefenen, overweegt de rechtbank dat [de Inspecteur] wettelijk de verplichting heeft [belanghebbende] in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Uit de stukken en uit hetgeen [belanghebbende] dienaangaande zelf heeft verklaard komt duidelijk naar voren dat [de Inspecteur] deze verplichting is nagekomen. Ook verder is niet gebleken dat [de Inspecteur], tegenover de soms uiterst grievende uitlatingen van [belanghebbende] en haar gemachtigde, op enig moment heeft gehandeld in strijd met enige regel van behoorlijk bestuur. Ook deze beroepsgrond van [belanghebbende] faalt dus.

7. Op grond van het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil en standpunten

4.1.

In hoger beroep is in geschil, net als bij de Rechtbank, of erflaatster in 2015 andere schulden heeft die haar bezittingen te boven gaan, zodat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op nihil moet worden gesteld.

4.2.

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Beoordeling

Proceskosten

Beslissing