Gerechtshof Den Haag, 15-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:118, BK-17-00721
Gerechtshof Den Haag, 15-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:118, BK-17-00721
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 januari 2019
- Datum publicatie
- 30 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:118
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1326
- Zaaknummer
- BK-17-00721
Inhoudsindicatie
Kosten van de aanmaning van 22 april 2016 betreffende aanslag waterschapsbelastingen 2015. De Rechtbank heeft terecht beslist dat belanghebbende in gebreke is de aanslag waterschapslasten 2016 te betalen, dat hij op de juiste wijze is aangemaand tot betaling en dat hem voor de aanmaning aanmaningskosten in rekening konden worden gebracht. Belanghebbende heeft ruim de tijd gehad om de aanslag te betalen. De indiening van een verzoek om kwijtschelding nadat belanghebbende is aangemaand betekent niet dat de aanmaning niet had mogen plaatsvinden en/of dat geen aanmaningskosten in rekening konden worden gebracht. De tariefstelling van de aanmaningskosten is niet in strijd met art. 1 Eerste Protocol EVRM. Klacht over de bevoegdheid van de ontvanger van de SVHW wordt verworpen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00721
in het geding tussen:
en
Waardebepaling (SVHW), de invorderingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: E. Blom)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2017, nummer ROT 16/5787.
Procesverloop
Op 28 februari 2015 heeft de heffingsambtenaar van het SVHW aan belanghebbende een aanslag in de waterschapsbelastingen voor het jaar 2015 ten bedrage van € 160,74 opgelegd (de aanslag). De vervaldatum voor betaling was 31 mei 2015.
Op 22 april 2016 heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende aangemaand tot betaling van de aanslag. Voor het verzenden van de aanmaning is belanghebbende € 7 (de aanmaningskosten) in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen het in rekening brengen van de aanmaningskosten bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 14 juni 2016 heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2016 heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar tegen het in rekening brengen van aanmaningskosten ongegrond verklaard (de uitspraak op bezwaar).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard met betrekking tot de beoordeling van de gronden gericht tegen de procedure in administratief beroep en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 124. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de mondelinge behandeling van de zaak bepaald op 1 mei 2018. Belanghebbende is daarvoor bij brief van 15 februari 2018 uitgenodigd. Op 28 maart 2018 is het verzoek van belanghebbende om uitstel van de mondelinge behandeling te verlenen in verband met andere lopende procedures bij de Centrale Raad van Beroep afgewezen.
Belanghebbende heeft op 30 april 2018 voorafgaande aan de mondelinge behandeling van het hoger beroep per faxbericht een aanvulling op zijn hoger beroepschrift ingezonden waarvan het Hof een afschrift aan de invorderingsambtenaar heeft gezonden.
Tijdens de mondelinge behandeling van 1 mei 2018 zijn partijen verschenen. Ter zitting zijn de hoger beroepen van belanghebbende met kenmerknummers BK-17/00717 tot en met BK-17/00722 gezamenlijk behandeld.
Kort na de aanvang van de zitting op 1 mei 2018 heeft belanghebbende de voorzitter, Van Leijenhorst en de leden Vrouwenvelder en Vonk gewraakt, waarna de mondelinge behandeling is geschorst. Van het verhandelde ter zitting en de wraking is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden.
De meervoudige wrakingskamer van het Hof heeft op 17 mei 2018, zaaknummer 000630-18 het verzoek tot wraking afgewezen.
Het Hof heeft daarop de voorzetting van de mondelinge behandeling bepaald op 15 juni 2018. Belanghebbende heeft uitstel verzocht van deze behandeling in verband met een door hem ingediend wrakingsverzoek van de wrakingskamer die het wrakingsverzoek van 1 mei 2018 heeft behandeld.
Het Hof heeft van belanghebbende op 14 juni 2018 bij wijze van nader stuk een aanvulling van het hoger beroepschrift ontvangen waarop de invorderingsambtenaar een reactie heeft gezonden, ingekomen op 22 juni 2018.
Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer is afgewezen bij uitspraak van 6 juli 2018, zaaknummer AV 000630-18.
De voortzetting van de mondelinge behandeling is bepaald op 27 september 2018. Belanghebbende heeft op 5 september 2018 een uitstelverzoek ingediend voor die zitting. Het Hof heeft dit verzoek bij brief van 10 september 2018 toegewezen, de zitting uitgesteld en finaal uitstel verleend tot 13 november 2018. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor 13 november 2018, 13.30. Belanghebbende heeft op 5 november 2018 uitstel van de zitting van 13 november 2018 verzocht. Dit verzoek is op 7 november 2018 door het Hof afgewezen.
Belanghebbende heeft op 12 november 2018 opnieuw een verzoek tot wraking ingediend van Van Leijenhorst. De wrakingskamer van het Hof heeft op 13 november 2018, zaaknummer 000630-18, dat verzoek beoordeeld en heeft het verzoek afgewezen en heeft daarbij bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2018 te 13.30 uur. De invorderingsambtenaar is verschenen. Belanghebbende is niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden. Ter zitting zijn de hoger beroepen van belanghebbende met kenmerknummers BK-17/00717 tot en met BK-17/00722 gezamenlijk behandeld.
Overige feiten
Naast hetgeen onder 1.1. tot en met 1.17. is vermeld met betrekking tot het in rekening brengen van aanmaningskosten, (de uitspraak op) het daartegen gemaakte bezwaar en het vervolgens ingestelde (hoger) beroep, hebben zich de hierna vermelde gebeurtenissen voorgedaan, welke belanghebbende mede in de gronden van zijn (hoger) beroep heeft betrokken.,
Bij beschikking van 15 december 2015 heeft de invorderingsambtenaar het verzoek van belanghebbende van 9 juni 2015 om kwijtschelding van de aanslag afgewezen (kwijtscheldingsbeschikking). Belanghebbende heeft daartegen bij faxbericht van 24 december 2015 administratief beroep ingesteld. Bij brief van 18 februari 2016 is het administratief beroep afgewezen en is belanghebbende verzocht de aanslag binnen een maand te betalen. Belanghebbende heeft de aanslag niet betaald.
Hangende het bezwaar tegen het in rekening brengen van de aanmaningskosten is op 20 mei 2016 aan belanghebbende een dwangbevel betekend. Voor het betekenen van het dwangbevel zijn kosten tot een bedrag van € 45 in rekening zijn gebracht (de betekeningskosten). Omdat het bezwaar tegen de aanmaningskosten nog in behandeling was, zijn de betekeningskosten vernietigd.
Op 1 juli 2016 is aan belanghebbende wederom een dwangbevel betekend waarvoor opnieuw kosten van betekening in rekening zijn gebracht. Belanghebbende heeft tegen de betekeningskosten bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende zijn de betekeningskosten afgeboekt. Dit is aan belanghebbende meegedeeld bij brief van 26 juli 2016.
Bij de onder 2.4 genoemde brief van 1 juli 2016 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld de aanslag in twee maandelijkse termijnen te voldoen (de betalingsregeling). De betalingen van 31 augustus 2016 en 30 september 2016 bleven uit. Daarop is de betalingsregeling ingetrokken. Belanghebbende heeft op 6 september 2016 bezwaar gemaakt tegen het intrekken van de betalingsregeling. Bij besluit van 22 december 2016 heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar afgewezen.
Geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de invorderingsambtenaar belanghebbende terecht aanmaningskosten in rekening heeft gebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de invorderingsambtenaar bevestigend beantwoordt.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de in rekening gebrachte aanmaningskosten.
De invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.