Home

Gerechtshof Den Haag, 28-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1353, BK-18-00673

Gerechtshof Den Haag, 28-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1353, BK-18-00673

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
28 mei 2019
Datum publicatie
4 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:1353
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18-00673

Inhoudsindicatie

Afgezonderd particulier vermogen. Art. 2.14a Wet Ib 2001. De moeder van belanghebbende, woonachtig in de VS, heeft een testament gemaakt waarbij ieder van de drie kinderen een derde deel erft. Het deel van belanghebbende is onder trustverband geplaatst met de broer en de zus die in de VS wonen als trustees. Belanghebbende is erfgenaam in de zin van art. 2.14a Wet IB 2001. De Inspecteur rekent het gehele vermogen uit de trust aan belanghebbende toe. De Inspecteur kan weliswaar een beroep doen op de in art. 2.14a, lid 6, Wet IB 2001 neergelegde uitzondering maar dat is volgens het hof niet succesvol. De broer en de zus kunnen in het geval van overlijden van belanghebbende en haar kinderen ook uitkeringen uit de trust gaan genieten en zijn derhalve begunstigden/kunnen begunstigden worden. De Inspecteur kan slechts een derde gedeelte van het vermogen van de trust bij belanghebbende belasten in box 3.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00673

het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordigers: [B] , [C] en [D] )

inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 april 2018, nummer SGR 17/1555.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 2 maart 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.186 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 64.260. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 1.116 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 januari 2017 de bezwaren tegen de aanslag en de beschikking afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.186 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.540 en de Inspecteur opgedragen € 1.750,50 proceskosten en € 46 griffierecht te vergoeden.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord bij nader stuk van 29 januari 2019.

1.5.

Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft het Hof van belanghebbende een nader stuk ontvangen op 1 april 2019, waarvan een afschrift is gezonden aan de Inspecteur. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 april 2019. Aldaar zijn partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1946 in de Verenigde Staten van Amerika en woont in Nederland.

2.2.

In oktober 2011 is de moeder van belanghebbende, [E] overleden (de moeder). Zij liet na: zoon [F] dochter [G] en belanghebbende. In het testament van de moeder (het testament) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“I. Personal and Household Effects. I give all my articles of personal or household use, including automobiles, together with all insurance relating thereto, to such of my children who survive me, to be divided among them as they may agree. I may leave a memorandum setting forth suggestions as to the distribution of certain items and, while the memorandum is not to be legally binding, I hope the suggestions in it will be carried out.

My executor may make whatever arrangements my executor deems appropriate for storing and delivering articles of personal or household use to the beneficiaries, and may pay the cost thereof and any related expenses including insurance from my residuary estate.

II. Exercise of Power of Appointment.

I hereby exercise the power of appointment given to me in article VI-B of the will of my husband, [H] , by appointing all property subject thereto to such of my children who survive me, in equal shares (subject to the provisions of article IV below); provided that if a child does not survive me but has descendants who survive me, such descendants shall receive, per stirpes, the share that child would have received had he or she survived me. Except as just provided, no provision of this will shall exercise any power of

appointment I may have.

III. Residuary Estate. I give the residue of my estate, real and personal, to such of my children who survive me, in equal shares (subject to the provisions of article IV below); provided that if a child does not survive me but has descendants who survive me, such descendants shall receive, per stirpes, the share that child would have received had he or she survived me; (…).

IV. Trust for [X] . Notwithstanding the foregoing provisions, any principal distributable to my daughter [X] shall be distributed to my trustee, IN TRUST to keep it invested as a separate trust and thereafter:

A. During my daughter [X] ’s lifetime:

1. As much of the net income and the principal as my trustee may from time to time think desirable - taking into account funds available from other sources - for the health, support, or education of [X] or any of her descendants shall be applied directly for those purposes; and

2. Any net income not so applied shall from time to time be accumulated and added to the principal.

(…)

B. At my daughter [X] ’s death, any then remaining principal shall be paid:

1. To or in trust for such one or more of her descendants on such terms as she may appoint by a will specifically referring to this power of appointment; provided that this power shall be subject to the Expansion of Testamentary Powers of Appointment article; or, in default of appointment or insofar as it is not effective,

2. To her then-living descendants, per stirpes; or, in default of such descendants,

3. To my then-living descendants, per stirpes; or, in default of such descendants;

4. To my heirs under the Pennsylvania intestate law;

Provided that funds attributable to my exercise of a power of appointment may be paid only to my husband’s descendants.

V. Expansion of Testamentary Power of Appointment. The testamentary power of appointment given to [X] under the preceding article shall, with respect to the sub-trust not exempt from federal generation-skipping transfer tax, be expanded to include the power, with the written consent of my trustee, to appoint to her estate.

(…)

XXII. Executors and Trustees. I appoint my son [F] executor of this will. I appoint my son, [F] , and my daughter, [G] , trustees under this will. (…)”

2.3.

In een telefoongesprek met de gemachtigde van belanghebbende van 22 september 2015 heeft de Inspecteur gezegd dat een derde deel van het vermogen van de trust tot het box 3 vermogen van belanghebbende moet worden gerekend waarbij hij ervan uitging dat zowel de broer als de zus van belanghebbende ook begunstigden tot het trustvermogen zijn. Bij brief van 25 september 2015 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende bericht dat hij zijn standpunt herziet en dat hij vanaf 2013 het volledige trustvermogen aan belanghebbende zal toerekenen en in box 3 zal belasten. Voor het jaar 2012 zegt de Inspecteur toe dat hij de aanslag nog overeenkomstig zijn oorspronkelijk ingenomen standpunt zal vaststellen. De Inspecteur heeft daarna bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 een derde deel van het vermogen van de trust tot de bezittingen ter bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende gerekend.

2.4.

Belanghebbende heeft in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013, voor zover hier van belang, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven van € 12.181 zonder rekening te houden met het trustvermogen.

2.5.

Bij het vaststellen van de aanslag is de Inspecteur afgeweken van de aangifte in die zin dat hij het inkomen uit sparen en beleggen heeft gecorrigeerd en vastgesteld op € 64.260. Hierbij heeft de Inspecteur het volledige vermogen in de trust, te weten € 1.301.975, aan belanghebbende toegerekend.

Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In hoger beroep is in geschil of:

a. a) belanghebbende kan worden beschouwd als erfgenaam in de zin van artikel 2.14a van de Wet IB 2001;

b) de Inspecteur een beroep toekomt op het bepaalde artikel 2.14a, zesde lid, Wet IB 2001 en zo dat het geval is of hij belanghebbende terecht heeft aangemerkt als (enige) begunstigde van de trust;

c) de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2012 vertrouwen heeft gewekt dat de aanslagen voor de volgende jaren op dezelfde wijze zouden worden vastgesteld, in die zin dat aan belanghebbende elk jaar een derde gedeelte van het trustvermogen wordt toegerekend.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de vragen onder 3.1. onder a en b ontkennend en de vraag onder 3.1. onder c bevestigend. Zij concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.186 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.181.

3.3.

De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.

Oordeel van de rechtbank

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing