Gerechtshof Den Haag, 19-06-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1744, BK-18/00925
Gerechtshof Den Haag, 19-06-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1744, BK-18/00925
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 juni 2019
- Datum publicatie
- 11 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:1744
- Zaaknummer
- BK-18/00925
Inhoudsindicatie
In Liechtensteinse Stiftung afgezonderd particulier vermogen. Belanghebbende is partner van een kind van de Stifter, behoort niet tot het Begünstigtenkreis, is geen begunstigde in de zin van art. 2.14, lid 6, van de Wet IB 2001 en kan dat ook niet worden. De TBS-vordering op A BV is niet toerekenbaar aan de partners op grond van art. 3.92, lid 4, Wet IB 2001.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00925
het geding tussen:
(gemachtigden [A] , [B] en [C]
en
(vertegenwoordigers: [D] , [E] , [F] en [G] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 juli 2018, nummer SGR 18/393.
Procesverloop
De Inspecteur heeft met dagtekening 14 december 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.270 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 60.000. Bij deze aanslag is belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2017 het bezwaar tegen deze aanslag afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het volgende beslist:
“- verklaart het beroep gericht tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2013 gegrond;
- vernietigt de uitspaak op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.270 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 36.455 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 482,14;
- draagt de Inspecteur op het betaalde griffierecht van € 46 aan [belanghebbende] te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Een griffierecht is geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep zijn gezamenlijk behandeld met de hoger beroepen en incidenteel hoger beroepen;
BK-18/00920 tot en met BK-18/00924 van [H] te [I] ,
BK-18/00926 van [J] te [I] ,
BK-18/00927 van [K] te [L] ,
BK-18/00928 van [M] te [N] ,
BK-18/00929 van [O] te [Z] ,
BK-18/00930 van [P] te [L] .
Al hetgeen in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd, wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft het Hof van belanghebbende in reactie op het incidenteel hoger beroep een nader stuk ontvangen op 18 maart 2019, waarvan een afschrift is gezonden aan de Inspecteur. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 maart 2019. Aldaar zijn partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is één proces-verbaal opgemaakt.
Na afloop van de zitting heeft het Hof op 1 april 2019 van de Inspecteur en van de gemachtigde van belanghebbende en de overige in 1.5 genoemde belanghebbenden bij brief een aantal gegevens van feitelijke aard ontvangen. Op de zitting hebben partijen het Hof laten weten geen prijs te stellen op een nadere mondelinge behandeling.
Vaststaande feiten
Belanghebbende is fiscaal partner van [O] . De ouders van [O] , [Q] en [M] (de ouders), zijn in 1996 geëmigreerd naar Zwitserland. Op initiatief van de vader van [O] (de vader) is in 2007 een Stiftung opgericht naar Liechtensteins recht: Stiftung [R] (de Stiftung).
De vader heeft zijn aandelen in [S] B.V. ( [S] ) ingebracht in de Stiftung. [S] is enig aandeelhouder van [T] B.V. en [U] B.V. [U] B.V. houdt vervolgens alle aandelen in [V] B.V.. Naast de aandelen in [S] heeft de vader een beleggingsportefeuille ingebracht die in Nederland wordt beheerd door [W] te [Y] en een bankrekening die wordt aangehouden bij de [A1] in Liechtenstein.
In de op 18 januari 2007 vastgestelde Statuten der [R] Stiftung (de statuten) is onder meer het volgende opgenomen:
Ҥ 2
Dauer
Die Stiftung ist auf Dauer errichtet.
(…)
§ 3
Zweck
Zweck der Stiftung ist
1) die Bestreitung der Kosten
a) der Erziehung und Bildung
b) der Ausstattung und Unterstützung
c) des Lebensunterhaltes im allgemeinen
2) die wirtschaftliche Förderung im weitesten Sinne
von Angehörigen bestimmter Familien sowie die Verfolgung ähnlicher Zwecke.
(…)
§ 6
Stiftungsvermogen
a) Das Kapital der Stiftung beträgt CHF 30’000.00 (in Worten: dreissigtausend Schweizerfranken).
b) Das Stiftungsvermögen kann jederzeit durch Zuwendungen des Stifters oder Dritter unbegrenzt erhöht werden, wobei Zuwendungen dem Stiftungskapital oder den Reserven hinzugeschlagen werden.
§ 7
Stiftungsbegünstigung
a) Der Stiftungsrat hat die Befugnis, die Begünstigten, die Voraussetzung für eine solche Begünstigung sowie deren Inhalt zu bestimmen und diese wiederum zu entziehen und zwar nach freiem Ermessen.
b) Dem Begünstigten steht kein Rechtsanspruch auf Auflösung der Stiftung, auf einzelne Stücke des Stiftungsvermogens oder dessen Teilung oder auf Ausrichtung von Erträgen und Vermögensteilen der Stiftung, somit insbesondere auch kein Klagerecht gegenüber der Stiftung zu.
c) Voraussetzung dafür, dass der Stiftungsrat einem Stiftungsbegünstigten Auszahlungen macht, ist dass
1) diese Zahlungen nicht Massnahmen unterliegen, welche sich nach Ermessen des Stiftungsrates prohibitiv oder konfiskatorisch auswirken;
2) der Begünstigte über die ihm auszubezahlenden Beträge nach Gesetzen des Landes, in dem er wohnt, frei verfügen kann und zudem nicht gezwungen ist, die Zuwendungen zu Zwangkursen in die Landeswährung umzuwechseln.
d) Sollte sich ein Stiftungsbegünstigter in Not befinden oder liegen sonstige berechtigte Gründe vor, so kann der Stiftungsrat trotz der vorstehend erwähnten Beschränkungen die Auszahlung an den Begünstigte vornehmen.
e) Bei allen Verfügungen, insbesondere bei solchen über Zuwendungen aus der Substanz des Stiftungsvermögens oder aus den Erträgnissen, sind Begünstigte nicht an die Zustimmung ihres Ehegatten gebunden.
§8
(…)
Der Stiftungsrat
a) Einziges und oberstes Organ der Stiftung ist der Stiftungsrat. Dieser besteht aus mindestens zwei Mitgliedern, die physische oder juristische Personen sein können.
(…)
b) Die Stiftungsrat verwaltet die Stiftung und vertritt sie nach aussen.
(…)
§ 12
Kontrollstelle
Der Stiftungsrat ist befugt, eine anerkannte Kontrollstelle zu bestellen. Die Kontrollstelle hat dem Stiftungsrat über das Ergebnis ihrer Prüfung einen detaillierten Bericht mit Antrag zu erstatten. Ausserdem hat die Kontrollstelle die Einhaltung der Bestimmungen der Statuten und allfälliger Beistatuten zu überwachen.
(…)”
Ten tijde van de oprichting van de Stiftung werd de Stiftungsrat gevormd door Dr. [B1] en Dr. [C1] . In elk geval vanaf 26 maart 2010 bestaat de Stiftungsrat uit Dr. [D1] en Dr. [E1] , beiden als partner verbonden aan [F1] te [G1] , Liechtenstein.
In de op 26 maart 2010 vastgestelde Beistatuten bij de statuten is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
1 Der Begünstigtenkreis der Stiftung umfasst:
(…)
(b) Frau [M]
(…)
(c) Frau [O]
(…)
(d) Herr [H]
(…)
(e) Frau [P]
(…)
(f} die leiblichen oder adoptierten Nachkommen der unter (a) bis (e) erwähnten Person, wobei die jeweiligen Ehegatten und Ehegattinnen, Witwen und Witwer der oben unter (c) bis (e) genannten Personen und der Nachkommen der oben unter (c) bis (e) genannten Personen ausdrücklich nicht zum Begünstigtenkreis zählen;
(…)“
Tot de stukken behoort een niet ondertekende Wunschbrief van de vader inzake de Stiftung:
“2. Meine Ehegattin Frau [M] , (…) soll nach meinem Ableben dieselbe monatliche Rat erhalten, welche mir von der Stiftung zu Lebzeiten ausgeschüttet wird. Ferner soll der Stiftungsrat nach freiem Ermessen an meine Ehegattin eine einmalige Zusatzzahlung in Höhe von maximal EUR 500.000,00 zum Ankauf einer Wohnung oder eines Hauses in Holland vornehmen.
(…)
3. Meine Kinder, sollen grundsätzlich nur eine jährliche Rente erhalten, die Sie auch in zwei Teilbeträgen halbjährlich zur Auszahlung bringen können:
4. Die unter Punkt 3 genannten Personen sollen möglichst nur nach den nachstehenden Grundsätzen bedacht werden:
Die Höhe der Renten soll vom Stiftungsrat in seinem freien und eingeschränkten Ermessen bestimmt werden, wobei eine vor mir als wesentlich eingestufte Zielsetzung ist, einem Verwöhnungseffekt vorzubeugen. Meiner Auffassung nach sollten die jährlichen Renten daher grundsätzlich die Schwelle von rund EUR 50.000.- nicht überscheiten und würde ich eine Rente von rund Eur 30.00,- mittelfristigen jährlichen Durchschnitt als angemessen betrachten.”
De bij het Wunschschreiben gevoegde begeleidende brief van Rechtsanwalt [E1] , bestuurder van de Stiftung houdt in:
“In Punkt 4.2 des Schreibens habe ich vorgesehen, dass die jährlichen Zahlungen theoretisch von 0 EUR bis 50.000 EUR schwanken können. Wie besprochen soll jedoch gemäss dieser Bestimmung der mittelfristige Durchschnitt grundsätzlich bei rund EUR 30.000,- liegen.
(…)
Durch die Formulierung in Punkt 4.2 erhalt der Stiftungsrat grösstmögliche Flexibilität bei der Festlegung der jährlichen Renten. Somit ist klargestellt, dass die Kinder keinesfalls einen Rechtsanspruch auf eine bestimmte Rente bzw. eine bestimmte Höhe einer Rente haben und dass jede Zahlung, welche jährlich festgelegt wird, als eine Schenkung (“donatie”) aus der Stiftung einzustufen ist.”
Op 11 februari 2012 is de vader overleden. In antwoord op een rechtshulpverzoek van de Nederlandse Belastingdienst heeft de Steuerverwaltung van Liechtenstein (LTA) meegedeeld:
“De NTCA verfüge über eine beträchtliche Anzahl von E-Mail Nachrichten (E-Mails an sowie vom verstorbenen Herrn [H1] ), woaus sich schleissen lasse, dass Herr und Frau [H1] ab dem. 1. Januar 2011 (…) in Niederlande, ansässig waren.”
De Steuerverwaltung van Liechtenstein heeft bij brief van 9 november 2016 aan de Stiftung bericht dat zij aan de Nederlandse Belastingdienst heeft laten weten:
“Die potentiellen Begünstigten der Stiftung haben keinerlei Rechtsansprüche auf die Vermögenswerte der Stiftung. Der in den Beistatuten zu den Statuten der [R] Stiftung normierte Begünstigtenkreis umfasst daher ausschliesslicht Ermessensbegünstigte nach Art. 552 par. 7 Personen- und Gesellschaftrecht (…)”
Dr. [E1] , hiervoor onder 2.4 genoemd, heeft vanaf 2007 uit het vermogen van de Stiftung jaarlijks bedragen van ongeveer € 30.000 (geïndexeerd) aan de kinderen [H1] , waaronder de partner van belanghebbende, overgemaakt. Verder heeft hij aan enkele van de kleinkinderen een uitkering gedaan op het moment dat zij een bepaalde leeftijd bereikten. Daarnaast heeft [E1] in 2013 een bedrag van € 500.000 op de rekening van mevrouw [M] overgemaakt in verband met de aankoop van een woning in [N] .
Belanghebbende heeft op 2 april 2014 aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.270. Belanghebbende heeft in zijn aangifte de vraag of sprake is van een afgezonderd particulier vermogen (APV) niet beantwoord.
Met dagtekening 14 december 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.270 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 60.000. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verhoogd met € 60.000, zijnde 50% x 4% van het deel van het vermogen van de Stiftung dat op grond van artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) aan de partner van belanghebbende kan worden toegerekend. Het vermogen van de Stiftung is daarbij door de Inspecteur geschat op € 12 miljoen. Daarvan is € 3 miljoen aan de partner van belanghebbende als één van de vier erfgenamen, toegerekend. De Inspecteur heeft de helft van dit vermogen op grond van artikel 2.17 Wet IB 2001 bij belanghebbende in aanmerking genomen en de helft bij zijn partner.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2017 heeft de Inspecteur het door belanghebbende ingediende bezwaar afgewezen en de aanslag van belanghebbende gehandhaafd.
[P] , de zus van de partner van belanghebbende, heeft voor de heffing van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2007 een procedure gevoerd bij het Hof. Het Hof heeft op 1 juli 2014, BK-12 /875, ECLI:NL:GHDHA:2014:2188, overwogen.
“In geschil is uitsluitend of de [R] Stiftung is aan te merken als transparant, anders gezegd of de stichter van de Stiftung, de heer [Q] , over het vermogen van de Stiftung heeft beschikt dan wel kon beschikken als ware het zijn eigen vermogen. Naar het oordeel van het Hof is daarvan te dezen geen sprake. Uit de brieven die belanghebbende in hoger beroep heeft overgelegd van de heer [H1] aan het bestuur van de Stiftung is slechts op te maken dat de heer [H1] het initiatief nam tot het doen van periodieke uitkeringen aan zijn kinderen doch voor de uitvoering ervan steeds de goedkeuring van het bestuur van de Stiftung benodigd was. Gesteld noch anderszins is gebleken dat het bestuur van de Stiftung rechtens gehouden was het initiatief van de heer [H1] te volgen. Evenmin is gesteld noch gebleken dat de heer [H1] anderszins in weerwil van hetgeen de Statuten en de Beistatuten bepalen zonder toestemming van het bestuur van de Stiftung betalingen kon initiëren ten laste van het vermogen van de Stiftung.”
Geschil, standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende terecht heeft verhoogd tot € 60.000.
Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2013 tot een naar een belastbaar inkomen van € 68.270 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en concludeert in incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.