Home

Gerechtshof Den Haag, 16-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1773, BK-18/01030

Gerechtshof Den Haag, 16-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1773, BK-18/01030

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 april 2019
Datum publicatie
3 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:1773
Zaaknummer
BK-18/01030

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 29,50. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag aan belanghebbende is opgelegd, en meer in het bijzonder of de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse voldoende kenbaar was en of de vaststelling van het tarief per 60 minuten op een even hoog bedrag als het 24-uurstarief proportioneel is. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Wel is in hoger beroep tussen partijen vast komen te staan dat wel degelijk een parkeerautomaat nabij het voertuig stond. De stelling van belanghebbende dat weliswaar ter zitting van het Hof is komen vast te staan dat en hoe de bebording is aangepast, maar dat deze nog immer onduidelijk (te kleine borden) en onvoldoende kenbaar is, kan hem niet baten. Van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich, alvorens zijn voertuig te parkeren, vergewist van de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse. Dit geldt eens te meer nu vaststaat dat belanghebbende bij het inrijden van de straat de parkeerautomaat op de hoek van de straat is gepasseerd en hij op een zodanig korte afstand van die parkeerautomaat zijn voertuig heeft geparkeerd dat het op zijn weg had gelegen onderzoek te doen naar de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse. Het Hof is van oordeel dat de gemeente niet buiten haar ruime beoordelingsmarge is getreden door, in het kader van de parkeerregulering, verschillende tarieven voor verschillende gebieden vast te stellen. De hoogte van het tarief van € 29,50 acht het Hof niet van redelijke grond ontbloot en niet buitenproportioneel.

Uitspraak

Team Belastingrecht

enkelvoudige kamer

nummer BK-18/01030

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordiger: [B] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 september 2018, nummer SGR 18/3539.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is op 18 februari 2019 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Delft ten bedrage van € 90,50 opgelegd. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 29,50 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen € 61.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 46 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van het hoger beroepschrift is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Voorts is op 15 februari 2019 van de zijde van de heffingsambtenaar een nader stuk, getiteld “aanvulling verweerschrift”, met vier bijlagen, ingekomen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 maart 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 18 februari 2018 zijn auto met het kenteken […] (de auto) geparkeerd aan de [C] te [D] . Deze locatie valt in zone B en is door burgemeester en wethouders van de gemeente Delft aangewezen als een parkeerplaats waar slechts met een vergunning of met een dagvergunning, aan te kopen bij een parkeerautomaat ter plaatse, mag worden geparkeerd. Ingevolge bijlage I behorend bij het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren 2013 van de gemeente Delft behoort de [C] tot tariefcode 1.2 in zone B. Volgens de Tarieventabel Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Delft 2018 is het tarief voor tariefcode 1.2 vastgesteld op € 29,50 per 60 minuten en is het maximum 24-uurstarief (dagvergunning) € 29,50.

2.2.

Op 18 februari 2018 omstreeks 19.56 uur hebben parkeercontroleurs geconstateerd dat de auto van belanghebbende aldaar stond geparkeerd zonder dat er een vergunningsrecht was of een dagvergunning was verkregen.

Geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag aan belanghebbende is opgelegd, en meer in het bijzonder of de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse voldoende kenbaar was en of de vaststelling van het tarief per 60 minuten op een even hoog bedrag als het 24-uurstarief proportioneel is. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

3.3.

Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot:

-

vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar;

-

vernietiging van de naheffingsaanslag ad € 90,50;

-

veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep, met toepassing van de factor 1 voor het gewicht van de zaak, en

-

vergoeding van het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht.

3.4.

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing