Home

Gerechtshof Den Haag, 11-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:217, 001744-18

Gerechtshof Den Haag, 11-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:217, 001744-18

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
11 januari 2019
Datum publicatie
12 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:217
Zaaknummer
001744-18

Inhoudsindicatie

Het verzoek om wraking was niet in overeenstemming met artikel 8:16, eerste lid, van de Awb gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

AV-nummer : 001744-18Rolnummers hoofdzaak : 17/00426, 17/00427 en 18/00441

Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 11 januari 2019

inzake het mondelinge verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de hoofdzaak met genoemde rolnummers van:

[X] B.V.,

gevestigd te [Z] ,

gemachtigde mr. B.W.M. Zegers,verzoekster.

Het geding

1. In de belastingprocedure (hierna: de hoofdzaak) van verzoekster als belanghebbende heeft op 21 november 2018 een zitting van de derde meervoudige belastingkamer van het gerechtshof Amsterdam plaatsgevonden, alwaar de raadsheren mrs. R.C.H.M. Lips,

H.E. Kostense en S.E. Faber zitting hadden.

2. Verzoekster is in de zaken 17/00426 en 17/00427 per aangetekende brief van 25 september 2018 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 21 november 2018. De samenstelling van de zittingscombinatie (de onder 1 genoemde combinatie) is haar in deze brief meegedeeld. Blijkens door de griffier ingewonnen inlichtingen is deze brief op 9 oktober 2018 afgehaald bij een PostNL-locatie.

3. Naar aanleiding van deze uitnodiging heeft in de periode eind september tot en met (in ieder geval) 31 oktober 2018 tussen verzoekster en een medewerker van het gerechtshof Amsterdam een e-mailwisseling plaatsgevonden waarin verzoekster heeft verzocht de zaak 18/00441 (over het jaar 2016) gevoegd te behandelen met de zaken 17/00426 en 17/00427 (over de jaren 2014 en 2015), zo mogelijk ter zitting van 21 november 2018.

4. Verzoekster is in de zaak 18/00441 per aangetekende brief van 1 november 2018 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 21 november 2018. Ook in deze brief is haar de samenstelling van de zittingscombinatie (de onder 1 genoemde combinatie) meegedeeld. Blijkens door de griffier ingewonnen inlichtingen is deze brief op 8 november 2018 afgehaald bij een PostNL-locatie.

5. Op de zitting heeft verzoeker een verzoek tot wraking van raadsheer mr. H.E. Kostense (de raadsheer) gedaan. Dit verzoek tot wraking is vastgelegd in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting. Hierin is aangaande het verzoek tot wraking opgenomen:

Gemachtigde mr. B.M.W. Zegers

- Ik wil voordat de behandeling van de zaken start het volgende opmerken. Het Hof heeft uitnodigingen voor de mondelinge behandeling van de zaken verstuurd waarin is vermeld wie de raadsberen zijn die de zaken zullen behandelen. Eén van die raadsheren, mr. H.E. Kostense, is betrokken geweest bij een eerdere zaak van belanghebbende. Daar heeft belanghebbende onoverkomelijke problemen mee. Raadsheer Kostense heeft al eerder beslist over deze problematiek. Hij was onderdeel van de kamer die die zaak behandelde. Ik heb het bij meerdere personen nagevraagd, en van die personen waren er meerdere die het niet prettig zouden vinden als de zaken in deze samenstelling van het Hof worden behandeld.

- (…)

- Het bijzondere in dit geval is dat de partijen en de geschilpunten in de onderhavige zaken dezelfde zijn als die in de eerdere zaak. Het gaat hier alleen om andere jaren. Daar heeft belanghebbende onoverkomelijke problemen mee. Daarbij geldt dat belanghebbende niet naar het Hof van Justitie kan met een klacht over het ‘fair trial-beginsel’ als het niet reeds eerder is aangevoerd. Het middel daartoe zou een wraking zijn, dan is het punt gemaakt. Een meer koninklijke weg is een verzoek om verschoning. Ik kan in dit verband niet voorbij gaan aan de wensen van belanghebbende.

- Concreet verzoek ik dat raadsheer Kostense zich verschoont in de onderhavige zaken. Als hij dat niet doet, zal ik hem wraken.

- De uitnodiging voor de zaak over 2016 heb ik begin november ontvangen. De uitnodigingen voor de zaken over 2014 en 2015 zal ik inderdaad eerder hebben ontvangen. Ik had mijn probleem met de samenstelling van de zetel van het Hof eerder kunnen aanvoeren, maar dat is niet gebeurd. Nu ligt het verzoek voor verschoning voor.

(…)

De voorzitter

- Met betrekking tot het verzoek om verschoning deel ik vast mee dat het belastingteam van het Hof een klein team is. Het gaat hier om drie zaken. Deze drie raadsheren hebben zich allemaal ingelezen. Andere raadsheren zijn niet thuis in deze zaken. Vandaag een andere raadsheer vinden om de zaken te behandelen, zal niet gaan. Het Hof zal het onderzoek ter zitting schorsen en zich beraden over het verzoek van belanghebbende.

De voorzitter schorst het onderzoek ter zitting voor overleg.

De voorzitter heropent het onderzoek ter zitting en deelt mee dat niet wordt tegemoetgekomen aan het verzoek van belanghebbende. Raadsheer Kostense zal zich niet verschonen. De samenstelling van de kamer is tijdig aangekondigd in de uitnodigingen. Deze kamer voelt zich vrij de zaken te behandelen.

Gemachtigde mr. B.M.W. Zegers

- Dan doe ik een verzoek tot wraking van mr. H.E. Kostense. Mijn wrakingsgronden zijn de volgende.

Raadsheer Kostense maakte deel uit van de kamer van het Hof die de uitspraak van 2 mei 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:2579) heeft gedaan, betreffende een eerdere zaak van belanghebbende. Die zaak betrof dezelfde partijen en dezelfde problematiek, namelijk de heffing van toeristenbelasting door de gemeente Waterland. Belanghebbende is van mening dat bij de behandeling van de nieuwe zaken voor nieuwe jaren de schijn van afhankelijkheid en partijdigheid aanwezig is, doordat raadsheer Kostense in de kamer zat die zich eerder negatief heeft uitgesproken over de onderhavige problematiek. Belanghebbende meent dat met de acceptatie van raadsheer Kostense in deze zaken geen sprake is van een ‘fair trial’ in de zin van artikel 6 EVRM en artikel 14 BUPO. Ik verwijs naar jurisprudentie van het EHRM, onder meer het Procola-arrest (ECLI:NL:XX:1995:AG0214; NJ 1995, 667), en vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie waarin te kennen is gegeven dat een rechtzoekende bij het ontbreken van een ‘fair trial’ daar direct melding van moet maken doen, omdat de klacht anders niet ontvankelijk wordt verklaard. Hieruit volgt dat belanghebbende zowel een formeel als een materieel belang heeft bij het verzoek tot wraking."

6. Bij beslissing tot verwijzing van 26 november 2018 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van 'de pilot externe wrakingskamer' de wrakingszaak op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.

7. Bij schriftelijke reactie van 6 december 2018 (de schriftelijke reactie) heeft de raadsheer de wrakingskamer meegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking om de volgende reden:

Ontvankelijkheid wrakingsverzoek

Primair neem ik het standpunt in dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, jo. artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. (…) Aangezien belanghebbende en haar gemachtigde al geruime tijd vóór de zitting van 21 november jl. op de hoogte waren van de namen van de behandelend raadsheren, is het verzoek om wraking niet tijdig gedaan. Daarom geef ik u in overweging het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren.

(…)

Schijn van vooringenomenheid

Indien u van oordeel bent dat het wrakingsverzoek ontvankelijk is, wens ik het volgende naar voren te brengen. Verzoekster is van mening dat bij de behandeling van de zaken voor de jaren 2014 tot en met 2016 de schijn van partijdigheid aanwezig is, doordat ondergetekende deel heeft uitgemaakt van de belastingkamer die in voor belanghebbende ongunstige zin heeft beslist in de door haar gevoerde procedure inzake toeristenbelasting over het jaar 2013.

(…)

Nu door de gemachtigde geen andere omstandigheid is aangevoerd dan de enkele omstandigheid dat ondergetekende eerder betrokken was bij een beslissing in een zaak van belanghebbende over een eerder belastingjaar, is dit onvoldoende om (de objectief gerechtvaardigde) vrees voor vooringenomenheid aan te nemen en is er geen reden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.”

8. De wrakingskamer heeft het verzoek op 21 december 2018 ter zitting van de wrakingskamer behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoekster is verschenen.De raadsheer heeft in de schriftelijke reactie en per e-mail te kennen gegeven geen behoefte te hebben door de wrakingskamer te worden gehoord en is niet verschenen.

Het wrakingsverzoek

Beoordeling wrakingsverzoek van 21 november 2018

Beslissing