Home

Gerechtshof Den Haag, 10-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2199, BK-19/00364

Gerechtshof Den Haag, 10-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2199, BK-19/00364

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
10 juli 2019
Datum publicatie
22 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:2199
Zaaknummer
BK-19/00364

Inhoudsindicatie

Het Hof wijst een tweede verzoek om uitstel van de zitting af. Het niet-afhalen van een aangetekend verzonden poststuk komt voor rekening en risico van belanghebbende. De Inspecteur heeft geen dwangsom toegekend (de dwangsombeschikking) en het tegen de dwangsombeschikking ingediende bezwaarschrift op de voet van artikel 4:19 Awb doorgezonden naar de Rechtbank. Het Hof geeft belanghebbende geen extra termijn om haar bezwaar nader te motiveren. Belanghebbende is in de (hoger)beroepsfase reeds voldoende in de gelegenheid gesteld om haar bezwaren tegen de dwangsombeschikking naar voren te brengen. Het Hof oordeelt verder dat de Inspecteur niet in gebreke is gebleven. Hij heeft binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar gedaan. Ook een beslissing die - mogelijk - in strijd met het bepaalde in artikel 3:3 Awb tot stand is gekomen, moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 4:17 Awb. Tot slot ligt in de afwijzing van het bezwaar besloten dat ook het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen. Hetzelfde geldt voor het ontbreken van een expliciete beslissing op het bezwaar tegen de boetebeschikking.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00364

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordigers: [A] , [B] en [C] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 augustus 2018, nummer SGR 18/861.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Bij beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van artikel 67a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een boete opgelegd van € 369.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.3.1.

Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 14 december 2017, door de Inspecteur ontvangen op 15 december 2017, op de voet van artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het onder 1.2 vermelde bezwaarschrift.

1.3.2.

Bij beschikking van 21 december 2017 heeft de Inspecteur beslist dat belanghebbende geen recht heeft op toekenning van een dwangsom (de dwangsombeschikking).

1.3.3.

Belanghebbende heeft op 26 januari 2018 een bezwaarschrift ingediend tegen de dwangsombeschikking.

1.3.4.

Bij brief van 1 februari 2018 heeft de Inspecteur het bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking aan de Rechtbank gestuurd en verzocht dit met toepassing van artikel 4:19 Awb te voegen in de lopende beroepsprocedure betreffende de onderhavige aanslag en boetebeschikking.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar, alsmede tegen de dwangsombeschikking beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de aanslag IB/PVV, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 gelast.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft op 8 mei 2019 voor de aanvang van de zitting eerst telefonisch en daarna per e-mail, ontvangen op 8 mei 2019 om 8:29 uur, wegens ziekte verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting. Het uitstelverzoek is door het Hof ingewilligd.

1.7.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 juni 2019. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbende heeft per e-mail, ontvangen op 4 juni 2019 om 16:10 uur, bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij - naar het Hof begrijpt - kennelijk tevens om uitstel van de zitting verzocht. Dat uitstelverzoek is door het Hof niet ingewilligd (zie onder 5.1). Belanghebbende is op 8 en 9 mei 2019 in totaal vier keer tevergeefs gebeld om een nieuwe datum te plannen voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep. Vervolgens is zij bij aangetekende brief, verzonden op 9 mei 2019, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Deze brief is verzonden naar het in het hogerberoepschrift vermelde correspondentieadres [Y] , [Z] (het woonadres) van belanghebbende. Op 29 mei 2019 is de enveloppe waarin de vorenbedoelde brief is verzonden, ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de gegevens van Track&Trace van PostNL en de geplaatste sticker op die enveloppe, welke door de griffier in het dossier zijn gevoegd, volgt dat de besteller van PostNL op 10 en 11 mei 2019 geen gehoor heeft gekregen op het eerder bedoelde adres, dat de brief bij de PostNL-locatie niet is afgehaald, en dat PostNL de enveloppe ten slotte op 27 mei 2019 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. Blijkens de van de gemeente [Z] ontvangen schriftelijke inlichtingen, gedagtekend 3 juni 2019 en in het dossier gevoegd, staat belanghebbende sinds 17 november 2005 in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het eerder bedoelde adres. Vervolgens heeft de griffier de brief bij gewone post op 3 juni 2019 aan belanghebbende verzonden op dat adres, waarbij het Hof opmerkt dat het gerechtshof in verband met het Hemelvaartsweekend van 30 mei 2019 tot 2 juni 2019 gesloten was. De griffier heeft tevens op 4 juni 2019, gelet op de geplande zittingsdatum en de korte termijn, (tevergeefs) getracht telefonisch contact te krijgen met belanghebbende. Toen dat niet lukte heeft de griffier een e-mail verzonden naar belanghebbende. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij de hiervoor bedoelde e-mail van 4 juni 2019. Uit deze e-mail blijkt dat belanghebbende de per gewone post verzonden uitnodigingsbrief op 4 juni 2019 heeft ontvangen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.8.

Het Hof heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting het hogerberoepschrift van belanghebbende met toepassing van artikel 8:14 Awb gesplitst in twee zaken betreffende enerzijds de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking (kenmerk BK-18/01027) en anderzijds de onder 1.3 vermelde beschikking (kenmerk BK-19/00364).

Vaststaande feiten

2.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende door de Inspecteur is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2015. Daarna is belanghebbende herinnerd en aangemaand. De aangifte IB/PVV 2015 is niet tijdig ingediend.

2.2.

Met dagtekening 1 september 2017 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2015 overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van de aangifte IB/PVV 2015.

2.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en boetebeschikking. In de nadere motivering van het bezwaarschrift van 23 oktober 2017 heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Deze nadere motivering vermeldt voorts onder meer:

"Beginsel van hoor en wederhoor

138. Indien de Inspecteur voornemens is de aangevoerde bezwaren geheel of gedeeltelijk af te wijzen, verzoeken [de echtgenoot en belanghebbende; Hof] de Inspecteur hun voorafgaand in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord."

2.4.

Met dagtekening 14 december 2017 heeft belanghebbende een ingebrekestelling aan de Inspecteur gezonden wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.

2.5.

Op 18 december 2017 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan zonder dat belanghebbende is gehoord. Daarbij is het bezwaar afgewezen.

2.6.

Bij beschikking van 21 december 2017 heeft de Inspecteur beslist dat belanghebbende geen recht heeft op toekenning van een dwangsom (de dwangsombeschikking). Belanghebbende heeft tijdig tegen de dwangsombeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift met toepassing van artikel 4:19 Awb doorgezonden naar de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing