Gerechtshof Den Haag, 28-08-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2348, BK-19/00216
Gerechtshof Den Haag, 28-08-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2348, BK-19/00216
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 28 augustus 2019
- Datum publicatie
- 4 september 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:2348
- Zaaknummer
- BK-19/00216
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Het Hof acht, gelet op de door de Heffingsambtenaar overgelegde foto's en een uitdraai uit het GPS-systeem, bewezen dat belanghebbendes auto geparkeerd stond ter hoogte van Y 151. Uit door de Heffingsambtenaar overgelegde kaarten blijkt dat de afstand tussen belanghebbendes auto en de dichtstbijzijnde parkeerautomaten 10 resp. 40 meter bedraagt. Vijf minuten is dan ruim voldoende voor het lopen naar één van deze twee parkeerautomaten en het afronden van de betalingshandeling. Belanghebbende heeft de voor het parkeren verschuldigde belasting zes minuten na de controle betaald bij een parkeerautomaat 300 meter verderop. Belanghebbende heeft dus niet binnen een redelijke termijn de parkeerbelasting voldaan. Voorts heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht berekend over een parkeerduur van een uur omdat uit artikel 234, lid 3, Gemeentewet volgt dat naheffing niet behoeft te worden beperkt tot de te weinig betaalde parkeerbelasting.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00216
in het geding tussen:
en
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 december 2018, nummer SGR 18/6115.
Procesverloop
Aan belanghebbende is op 7 augustus 2018 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 63,75, bestaande uit € 1,75 aan parkeerbelasting en € 62 aan kosten van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar tegen de naheffingsaanslag afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake is een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 juli 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 7 augustus 2018 zijn auto met het kenteken […] (de auto) geparkeerd aan de [Y] te [Z] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd.
In de gemeente Den Haag wordt de controle op het betalen van parkeerbelasting uitgevoerd met behulp van een zogenoemde scanauto. De scanauto's van de gemeente Den Haag zijn uitgerust met infraroodcamera's en reguliere fotocamera's, alsmede een GPS-systeem. Tijdens het scannen maakt de infraroodcamera een foto van het kenteken van het voertuig. Gelijktijdig maken de reguliere fotocamera's een set van zes normale foto's. Al deze foto's worden vervolgens elektronisch opgeslagen in een zogenaamd jpg-bestand, waarop een watermerk komt te staan met de precieze datum en tijd waarop de foto's zijn gemaakt. Op hetzelfde moment registreert het GPS-systeem de locatie en het tijdstip van de controle.
Tijdens een controle op 7 augustus 2018 om 13:07 uur is met behulp van een door een scanauto gemaakte scan geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.
Belanghebbende heeft ter zake van het hiervoor genoemde parkeren parkeerbelasting voldaan om 13:13 uur door middel van een pinbetaling. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van deze betaling.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"(…)
6. Ingevolge artikel 6 van de Verordening parkeerbelastingen 2008 van de gemeente Den Haag moet de parkeerbelasting worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat een belastingplichtige enige tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van de parkeerbelasting. Die uitvoeringshandelingen, waaronder het lopen naar de parkeerautomaat en het eventueel wachten bij de automaat als het druk is, moeten onverwijld nadat de auto is geparkeerd worden gestart en voortgezet.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen sprake van een uitvoeringshandeling die valt binnen de redelijke termijn voor het voldoen van de parkeerbelasting. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door [belanghebbende] aangevoerde stellingen dat hij voor de dichtstbijzijnde automaat heeft gekozen en dat hij enige tijd in rij heeft staan wachten geen steun vinden in de door [de Heffingsambtenaar] aangeleverde informatie. Uit onderzoek van [de Heffingsambtenaar] volgt dat er een tiental minuten voorafgaand aan de betaling door [belanghebbende], niet door anderen is betaald aan de automaat. Voorts blijkt uit de plattegrond die [de Heffingsambtenaar] heeft overlegd dat [belanghebbende] had kunnen kiezen voor meerdere andere parkeerautomaten die in de directere nabijheid van de parkeerlocatie van [belanghebbende] gelegen zijn.
8. [ Belanghebbende]s opvatting dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd volgt de rechtbank niet. Uit de uitspraak op bezwaar wordt voldoende duidelijk op welke gronden de bezwaren van [belanghebbende] zijn afgewezen. Dat [belanghebbende] het met die afwijzingsgronden niet eens is, maakt niet dat van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake is.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
(…)"
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.