Gerechtshof Den Haag, 11-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:265, BK-18/00835
Gerechtshof Den Haag, 11-01-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:265, BK-18/00835
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 11 januari 2019
- Datum publicatie
- 13 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:265
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1609
- Zaaknummer
- BK-18/00835
Inhoudsindicatie
In hoger beroep spitst het geschil zich toe, in feite net als voor de Rechtbank, op de vraag of het bezwaar ontvankelijk is, meer in het bijzonder of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt. De gemachtigde van belanghebbende stelt het bezwaarschrift via de digitale verzendservice van Koninklijke PostNL B.V. te hebben verzonden. De heffingsambtenaar stelt het bezwaarschrift niet te hebben ontvangen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00835
in het geding tussen:
en
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 29 juni 2018, nr. SGR 18/1356.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een op 17 januari 2017 verzonden naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag met nummer […] opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar tegen de naheffingsaanslag gemaakt en de heffingsambtenaar in gebreke gesteld tijdig op het bezwaar te beslissen.
Wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven.
Bij daarna gedane uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar te kennen gegeven dat het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is, dat geen aanleiding bestaat de naheffingsaanslag ambtshalve te verminderen, dat het verzoek om vergoeding van kosten wordt afgewezen en dat wegens voortijdige indiening van de ingebrekestelling geen dwangsom is verschuldigd.
Nadien heeft de heffingsambtenaar (om proceseconomische redenen) de naheffingsaanslag ambtshalve vernietigd.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vaststelling van een dwangsom afgewezen.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Bij faxbericht van 21 september 2018 heeft belanghebbende "Bij wijze van conclusie van repliek" op het verweerschrift in hoger beroep gereageerd.
De voor 7 december 2018 geplande mondelinge behandeling van het hoger beroep is niet doorgegaan: de gemachtigde van belanghebbende heeft bij faxbericht van 16 november 2018 meegedeeld dat van de zijde van belanghebbende geen vertegenwoordiging aanwezig zal zijn, zonder om een zitting op een latere datum te verzoeken, en de heffingsambtenaar heeft in reactie op het faxbericht bij brief van 6 december 2018 te kennen gegeven dat ook van zijn kant geen behoefte is de zaak mondeling toe te lichten en dat dan ook zijnerzijds niemand bij de mondelinge behandeling zal verschijnen.
Feiten
De gemachtigde van belanghebbende, mr. drs. J.M.C. Niederer, brengt bij brief van 30 december 2017 betreffende "bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag met nr. […] " de heffingsambtenaar onder de aandacht:
"(…) Ik zond u op 4 februari 2017 ter zake een bezwaarschrift. De beslistermijn is thans verstreken zonder dat u de gevraagde beslissing op dat bezwaarschrift heeft genomen. Gelet daarop verzoek ik u binnen uiterlijk twee weken na heden en als in artikel 4:17 van de Awb de gevraagde beslissing te nemen. Van het recht om te worden gehoord wordt niet afgezien. Tot slot wijs ik u op mijn nieuwe, in briefhoofd vermelde postadres."
Bij brief van 12 januari 2018 betreffende "Voornemen afwijzen dwangsom" deelt de heffingsambtenaar de gemachtigde van belanghebbende mee:
"In uw brief van 30 december 2017, ontvangen op 3 januari 2018, stelt u dat u reeds op 4 februari 2017 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de naheffingsaanslag parkeerbelastingen met nummer […] . U heeft [] mij in gebreke gesteld omdat ik niet tijdig op uw bezwaar heb beslist. Ik ben voornemens de dwangsom af te wijzen omdat ik in genoemde naheffingsaanslag geen bezwaarschrift van u heb ontvangen. Ik stel u, onder verwijzing naar artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht, in de gelegenheid om mij binnen twee weken na dagtekening van deze brief een kopie van het bezwaarschrift alsmede de ontvangstbevestiging daarvan op te sturen. U kunt gebruik maken van bijgevoegde antwoordenvelop."
Bij aan de heffingsambtenaar gerichte brief van 26 januari 2018 voegt de gemachtigde van belanghebbende "Het bezwaarschrift [met machtiging] alsmede de verzendbewijzen daarvan" bij.
"Het bezwaarschrift [met machtiging]" is een kopie van een brief van 4 februari 2017 betreffende "bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag met nr. […] " met de tekst:
"(…) Ik treed op namens [X] te [Z] , cliënt, en maak hierbij op nog nader aan te geven gronden bezwaar tegen opgemelde naheffingsaanslag. Cliënt verzoekt in ieder geval om een vergoeding op grond van artikel 7:15 Awb wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast verzoek ik u om telefonisch te worden gehoord ter zake van dit bezwaarschrift. Tot slot verzoek ik u mij namens cliënt om, mede in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor, alle zaakstukken in dit dossier te doen toekomen zodat deze bestudeerd kunnen worden voordat de hoorzitting plaats heeft."
"De verzendbewijzen" zijn kopieën van stukken, waaronder een factuur met nummer […] afkomstig van Koninklijke PostNL B.V. (PostNL) in het bijzonder met betrekking tot een op 4 februari 2017 aan de gemachtigde van belanghebbende verleende dienst, bestaande in het opmaken van een door de gemachtigde van belanghebbende digitaal aangeboden en twee pagina’s beslaande brief met de omschrijving "Bezwaarschrift […] " en het verzenden van die brief naar de heffingsambtenaar.
In het verweerschrift in eerste aanleg onder "3. Misbruik van procesrecht" zet de heffingsambtenaar uiteen:
"Het procesgedrag van de gemachtigde in deze zaak geeft blijk van het nalaten van handelingen waarvan gemachtigde geweten moeten hebben dat die een tijdige besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. Bovendien is van belang dat het procesgedrag van gemachtigde niet in het belang, te weten een onderzoek naar de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag, van [belanghebbende] is. De onderhavige procedure heeft feitelijk niet meer van doen met de naheffingsaanslag parkeerbelastingen. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat het niet te rechtvaardigen procesgedrag van gemachtigde wordt beloond met het innen van een dwangsom uit de publieke kas. Gelet op het procesgedrag van gemachtigde dringt zich de vraag op of gemachtigde (door)procedeert vanwege eigen belang, namelijk het ontvangen van dwangsommen, of vanwege het belang van [belanghebbende]. Het valt mij op dat de gemachtigde van [belanghebbende] met zijn bezwaarschrift van 4 februari 2017 op nader aan te geven gronden bezwaar maakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelastingen. De gemachtigde is vervolgens niet overgegaan tot deze nadere motivering, maar heeft als eerstvolgende actie bij brief van 30 december 2017 een schriftelijke ingebrekestelling uitgebracht.
(…)"
Bij brief van 8 augustus 2018, waarin de gronden van het hoger beroep, brengt de gemachtigde van belanghebbende naar voren:
"(…)
Appellant betoogt dat hij de verzending van het bezwaarschrift op 4 februari 2017 in afdoende mate aannemelijk heeft gemaakt en dat de rechtbank dit ten onrechte niet heeft onderkend. Appellant heeft voor de verzending van het bezwaarschrift gebruik gemaakt van Print & Verzend, een digitaal loket van Postnl waarbij poststukken digitaal aan Postnl worden aangeleverd via de portal 'Mijnpostnl.nl' van Postnl, en deze poststukken vervolgens door Postnl worden afgedrukt, verwerkt en verzonden.
(…)
Het ter verzending aanbieden van het bezwaarschrift heeft appellant gedaan op 4 februari 2017 te 10:19 uur via de zakelijke online portal 'Mijnpostnl.nl' van Postnl. Daarmee is door appellant voldaan aan de tijdige terpostbezorging zoals voornoemd.
(…)
Om tot slot geen enkel misverstand te laten bestaan over de tijdige terpostbezorging en verzending van het bezwaarschrift van appellant op 4 februari 2017 heeft de gemachtigde van appellant hierover contact gezocht met de klantenservice van Postnl Zakelijk. Zowel via de adviesdesk Business Service (email) alsook via de online klantenservice (chat) wordt bevestigd dat het bezwaarschrift van 4 februari 2017 de nacht erna in het sorteercentrum verwerkt en verzonden is.
(…)"
Met betrekking tot de in de brief van 8 augustus 2018 genoemde contacten met PostNL voegt de gemachtigde van belanghebbende stukken/afbeeldingen betreffende een mail- en een chatwisseling bij.
Uit de mailwisseling:
" [A] (30 juli 2018 om 16.36 uur): 'Hierbij kan ik u mededelen dat wij inderdaad dit ordernummer hebben verwerkt in ons sorteercentrum.'
[Gemachtigde] (30 juli 2018 om 17.34 uur): 'Dank voor je email. Voor de duidelijkheid, en om er geen misverstand over te laten bestaan: het gaat over mijn brief van 4 februari 2017, bestaande uit twee pagina’s met als omschrijving: ‘Bezwaarschrift […] ’ en het ordernr. van Postnl: […] Ik begrijp[] uit jouw email dat die brief door Postnl daadwerkelijk verzonden is? Klopt die conclusie?'
[A] (31 juli 2018 om 14.09 uur): 'Wij hebben dat die nacht verwerkt op het sorteercentrum dat is zeker.'"
Uit de chatwisseling:
[Gemachtigde]
U wordt geholpen door [B]
:
Welkom bij PostNL Business Service. Waarmee kan ik u helpen?
[Gemachtigde] BV:
Hallo ik heb een vraag over een zakelijke factuur uit 2017.
[Gemachtigde] BV:
Het gaat om de factuur met nummer […] .
[B] :
Goedemorgen, wat is uw klantnummer?
[Gemachtigde] BV:
Op de factuur staat klantbetaalnr. […] .
[Gemachtigde] BV:
Factuurdatum 6 febr. 2017.
(…)
[B] :
Daar bent u weer;)
[Gemachtigde] BV:
Sorry [B] , er ging iets mis met mijn internetverbinding!
[Gemachtigde] BV:
Ik had je als laatste nog de factuurdatum toegezonden.
[B] :
Yes ik ben aan het zoeken
[B] :
Gevonden
[B] :
Wat is je vraag:)
[Gemachtigde] BV:
Daarbij horen orderdetails met een totaalbedrag van EUR 16,35 (excl. BTW). Onder andere wordt de order met volgnr. […] en ordernr. […] in rekening gebracht door Postnl. Het gaat om een partijenpost brief. Kan ik er dan ook vanuit gaan dat die brief door Postnl is verzonden?
[B] :
Euh, ja dat klopt:)! Uw partij wordt pas in rekening gebracht wanneer deze is afgegeven op het postnl kantoor
[Gemachtigde] BV:
Okay. Het betrof een dienst waarbij Postnl de brieven ook printte en in enveloppen deed en dan zelf verzendt. Ik kan er dus vanuit gaan dat die verzonden is?
[Gemachtigde] BV:
Het was geen afgifte van partijen op kantoor maar uploaden van digitale brieven.
[B] :
Ja daar kunt u dan wel van uit gaan ja?:)
[B] :
Denkt u dat ze niet verzonden zijn?
[Gemachtigde] BV:
Er is een discussie over een brief waarbij gezegd wordt dat Postnl die na uploaden wel print en in een envelop doet, maar daarna niet zeker is dat ze ook door Postnl in het sorteercentrum verwerkt zijn. Voor zover ik weet gebeurt dat allemaal automatisch en is de kant op fouten zo goed als uitgesloten.
[Gemachtigde] BV:
Dat is wat ik er van begreep.
[Gemachtigde] BV:
Klopt dat?
[B] :
Ik weet niet zo goed wat u bedoelt. Maar deze worden zeker door ons verwerkt en verzonden in het sorteercentrum."
De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
5. Nu [belanghebbende] het bezwaarschrift niet aangetekend heeft verzonden en [de heffingsambtenaar] de ontvangst van het bezwaarschrift binnen de termijn van zes weken na het opleggen van de naheffingsaanslag ontkent, dient [belanghebbende] aannemelijk te maken dat hij het bezwaarschrift tijdig ter verzending heeft aangeboden. Met de door [belanghebbende] (in kopie) overgelegde stukken heeft [belanghebbende] naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij de stukken ter verzending heeft aangeboden aan post.nl. [Belanghebbende] maakt kennelijk gebruik van een door het bedrijf Koninklijke PostNL B.V. aangeboden dienst, waarbij dit bedrijf per email aangeboden stukken print, in een envelop doet, frankeert en laat verzenden. Nog daargelaten dat [belanghebbende] in zijn fax aan de rechtbank van 25 april 2018 stelt dat hij bewijs heeft geleverd van de aanbieding van twee (samen te verzenden) documenten op 4 februari 2017 (het bezwaarschrift en de machtiging), terwijl de overgelegde stukken de aanbieding van één document (pagina) lijkt te bevestigen, volgt uit de door [belanghebbende] overgelegde stukken niet dat de documenten daadwerkelijk ter verzending zijn aangeboden. Uit de door [belanghebbende] overgelegde stukken volgt niet dat het onderdeel van Koninklijke PostNL B.V. dat tegen betaling per email aangeleverde stukken print, in een envelop doet, frankeert en ter verzending aanbiedt zozeer één is met het onderdeel van Koninklijke PostNL B.V. dat de daadwerkelijke verzending en bestelling verzorgt, dat aanbieding bij het eerstgenoemde onderdeel moet worden gelijkgesteld met aanbieding aan het tweede onderdeel. Uit de door [belanghebbende] overgelegde stukken kan niet worden afgeleid hoe de aanbieding ter verzending en de fysieke overdracht plaatsvindt, of die overdracht wordt geregistreerd en of de zending wordt voorzien van een poststempel met een datum.
6. [ Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. [De heffingsambtenaar] heeft dan ook geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen verbeurd en heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding."